Geduldig luistert Jacob naar de herinneringen van zijn dementerende vrouw. Ondertussen ordent hij symbolisch haar gedachten. Omdat ze dat zelf niet meer kan. Haar opengevouwen boeken, waarmee de vloer bezaaid ligt, vouwt hij dicht, dan legt hij ze op een stapel. Langzaam. Beheerst. Totdat hij een nog maar net gemaakte stapel even vlug omver schopt. Heel even laat hij zien dat er onder zijn geduldig luisteren, geduldig helpen, en geduldig zorgen, wel degelijk ook frustratie schuilt.
Het is vanaf het begin duidelijk, en het blijft de hele voorstelling duidelijk, dat de dementerende Emma er later die dag uit zal stappen. Dat om elf uur de dokter zal komen met de spuit. We weten al meteen vanaf het begin dat Emma ervoor kiest om op tijd te zijn, de wilsonbekwaamheid voor te zijn. In het begin van de dementie, nu ze nog kan beslissen. Omdat ze al enige tijd haar boeken niet meer kan lezen, de laatste tijd de gekregen detectives ook niet meer, en omdat ze nu zelfs Nijntje niet meer goed kan volgen. Daarom wil ze dood. Daar verandert niets aan. Ze gaat niet twijfelen. Hij probeert haar niet op andere gedachten te brengen. Contact met de buitenwereld is er niet, hun enige zoon laat niks van zich horen. Ze zijn met z’n tweeën. En met z’n tweeën bereiden ze zich voor op haar dood, straks, over een paar uur.
Wat ontbreekt in De Muurspecht is een dilemma, een conflict. Dat de voorstelling desondanks het volle uur boeit, is te danken aan het acteren van Marcel Hensema. Die laat heel ingetogen de eeuwige liefde van een oude man voor zijn dementerende vrouw zien, met de trage bewegingen die bij de oude dag horen. En omdat schrijver Willem de Vlam ervoor heeft gekozen om geen ‘beren op de weg’ te laten laat komen, geen spanning in het verhaal te creëren, moeten we het daarmee doen.
Een zoon en een dochter komen hun bejaarde vader halen om naar het graf van hun drie maanden geleden overleden moeder te gaan. Ze treffen hem slapend aan op de bank. Het hoofd van de wijkverpleegster op zijn bovenbeen. Zijn arm om haar heengeslagen. De zoon (verontwaardigd): ‘Hoe oud is zo iemand?’ De dochter (geërgerd): ‘Haar rokje zegt twintig maar haar uitgroei zegt veertig.’ In de scène die daaraan vooraf ging, rouwt de vader om de dood van zijn vrouw, tegelijkertijd ontluikt de liefde tussen de oude man (ik ben van ‘37) en de jonge wijkzuster (en jij van ‘73). Dat vind ik niet het sterkste deel.
Maar daarna, vanaf het moment dat de confrontatie met de zoon en de dochter begint, is Honingjagers een hele goede voorstelling. Vooral omdat het zo’n ontzettend goede toneeltekst is, met scherpe observaties over wat er bij een rouwproces tussen mensen gebeurt. Vader en de wijkverpleegster met hun liefde. Zoon en dochter die daarvan schrikken, en hun eigen zorgen niet kunnen verbergen. Zij met haar man die heimwee heeft naar zijn vaderland, hij met een huwelijk waarin het met de voortplanting maar niet wil vlotten. Een af en toe behoorlijk schrijnend verhaal is het. Over liefde in tijden van rouw. Over liefde met een groot leeftijdsverschil. En vooral over hoe je daarmee omgaat als het je vader is die verliefd blijkt te zijn: ‘Dit is niet normaal!’
In haar gastrecensie in NRC Handelsblad heeft drievoudig Theo d’Or winnares Elisabeth Andersen wat kritiek, ze vindt dat het stuk een subtielere regie verdient: ‘Hou het liever klein en beheerst, ingetogen spel wint het altijd’. Is dat zo? Dat niet overdreven maar toch wel wat nadrukkelijke acteren van Michel Sluysmans en Roos Ouwehand (als de verongelijkte zoon en dochter) benadrukt wel op een mooie manier hun irritatie, en daarmee het contrast met de tevredenheid van de twee verliefden. En die lichtelijk cynische toon waarmee Ouwehand de ergernis van de dochter neerzet, zorgt er wel voor dat ik ondanks alle tragiek toch af en toe moet lachen.
Als ik nou de kritiek van Andersen een klein beetje verander. Honingjagers is zo’n ijzersterke toneeltekst dat het vast nog wel eens gespeeld zal worden. En ik ben nu al nieuwsgierig naar wat een andere regisseur er dan mee doet.
Op hun website lees ik dat Barokopera Amsterdam authentiek uitgevoerde muziek combineert met eigenzinnig hedendaags theater. Daar hou ik wel van. Van eigenzinnig hedendaags theater. En zo’n combinatie met live muziek spreekt me ook wel aan. Maar al na een kwartier kan ik er niet meer tegen, dan heb ik het al helemaal gehad met die toneelstukjes bij de muziek.
De vier zangers leiden de liederen steeds sprekend en theatraal in met wat geschiedenis. Over het huwelijk van Queen Mary en Koning-Stadhouder Willem III, en over het conflict met Frankrijk. Ze doen dat op een komisch bedoelde manier. Als ze vervolgens gaan zingen, maken ze overdreven toelichtende gebaren en bewegingen, ook dat weer op een komisch bedoelde manier. Ik denk dat ze dat doen om daarmee de betekenis van wat we horen op een luchtige manier te verduidelijken. Dat alles kennelijk vanuit de opvatting, of misvatting, dat je in het theater alles moet uitleggen, dat het belangrijk is dat alle toeschouwers vooral heel goed begrijpen waar het over gaat.
Na dat eerste kwartier heb ik mijn ogen dichtgedaan in een poging alleen te luisteren, alleen de muziek te ondergaan, het gewoon over me heen te laten komen. Om gewoon te ervaren wat de live uitgevoerde muziek van Purcell met me doet. Hoewel al die uitleg en al die gebaren er op gericht lijken nou juist dat te verhinderen. Met mijn ogen dicht vind ik de ensemblestukken toch wel mooi gezongen, en geniet ik ook wel van Pieter Hendriks (bariton) en Wendy Roobol (sopraan), meer in ieder geval dan van de andere twee.
Maar al met al is dit toch geen voorstelling voor mij. Die nogal kinderachtige uitleg, dat toch wel wat knullige toneelspel, het heeft weinig te maken met de magie die theater kan oproepen.
Regisseur Karina Kroft bewerkte het filmscenario van Marguerite Duras tot een monoloog voor Johanna ter Steege. Het is veertien jaar na de bom. In Hiroshima heeft een Franse vrouw een liefde van één nacht en één dag met een Japanse architect. Die toevallige ontmoeting triggert bij haar herinneringen aan haar jeugdliefde in het bezette Frankrijk. Herinneringen die ze voor iedereen verborgen hield, en die ze nu, veertien jaar later, eindelijk met iemand deelt.
Het is een goede bewerking van Kroft, vind ik. En er zit voldoende variatie in haar regie, met genoeg rustpunten en veranderingen. Waardoor het me geen moeite kost bij de les te blijven. Maar toch. De handelingen van de actrice, zoals het veelvuldige aan en uitkleden, waardoor het een beetje doet denken aan voorstellingen van ‘t Barre Land, zijn erg beheerst, erg gecontroleerd. En zo praat ze ook, erg gecontroleerd, erg nauwkeurig. Is dat de bedoeling? Of komt het omdat ze zich vanavond niet helemaal op haar gemak voelt?
En als ze zich niet op haar gemak voelt, ligt dan dan aan de zaal? Aan het publiek? Hoe dan ook, het duurt lang voordat het spel van Ter Steege me overtuigt. Ze begint al niet erg sterk door te vroeg te gaan praten, nog voor ze de volledige focus van het publiek heeft. Als ze even later een femme fatale verbeeldt, komt dat zelfs wat verkrampt over. Pas halverwege, als haar personage de herinnering oproept aan wat ze meemaakte bij de bevrijding, lijkt ze warmgedraaid, pas dan lijkt ze echt los te komen. Pas dan ook zit ik niet meer alleen het verhaal te volgen, dan raakt de voorstelling me ook.
De vloer en de wanden zijn van kledingstukken. Zesenzestig toeschouwers zitten tegen de vier wanden en luisteren naar de zeven Argentijnse acteurs. Die vertellen het verhaal van een man die zijn herinneringen opschrijft op de kleren van zijn bij een auto-ongeluk omgekomen gezinsleden. Honderden kledingstukken zijn het, en die vertellen daarmee, alleen al door hun aantal, impliciet ook het verhaal van het Argentijnse trauma, van de duizenden die “verdwenen” tijdens de Vuile Oorlog.
Gordijnen van aan elkaar genaaide kleding verdelen de ruimte in negen kleinere ruimtes. Twee daarvan blijven leeg, in de andere zeven zitten we met z’n twaalven (4x) of met z’n zessen (3x). Een acteur komt binnen, gaat bij ons zitten, en vertelt. Doordat we maar met zo weinigen zijn en omdat de acteur zo dicht bij is, is dat heel intiem. Na elke scène wisselen de acteurs en komt er een ander binnen, die ook weer vlak voor ons gaat zitten en het verhaal verder vertelt.
Een acteur heeft steeds precies dezelfde tekst als de andere acteurs. Die ze nèt niet gelijktijdig maar nèt na elkaar zeggen. Zodat je het volgende woord dat ‘jouw acteur’ gaat zeggen vlak daarvoor al even hebt horen doorklinken uit een van de andere ruimtes. En nadat ‘jouw acteur’ het heeft uitgesproken meteen daarna nog een keer uit weer een andere ruimte.
Het lukt me niet. Ik probeer de stem van de voice-over met de Nederlandse vertaling uit de speakers vlak achter mijn hoofd te negeren, ik probeer te luisteren naar de acteur die voor me staat en me tegelijkertijd open te stellen voor de stemmen uit de zes andere ruimtes. Maar de simultaanvertaling dringt zich dwingend op. Ik probeer het omgekeerde, ik concentreer me op de voice-over, probeer het Spaans te negeren. Maar dat is absurd! De acteur zit op minder dan een meter voor me, kijkt me aan, zoekt bewust oogcontact. Hoe kan ik die negeren!
Door een Nederlandse vertaling op te dringen wordt geprobeerd de inhoud overeind gehouden. Maar daarmee wordt de vorm van de voorstelling om zeep geholpen. Er had toch wel een wat elegantere oplossing gevonden kunnen worden: boventiteling, of iedereen een koptelefoon die je zelf aan en uit (of op en af) kunt zetten. Want zo, met die voice-over die alles overheerst en wegduwt, zo is het niet te doen, voor mij in ieder geval niet.
Alle gasten in het landhuis van Anna Petrovna verlangen naar iets groters dan het leven dat ze nu leiden. Drie vrouwen denken dat te kunnen vinden in de liefde van Platonov. Niet alleen zijn echtgenote Sasja en zijn hartsvriendin Anna, maar ook Sofja, zijn jeugdliefde die op het punt staat te trouwen met Sergej. Platonov: ‘Ik ben dorpsleraar.’ Sofja: ‘Dorpsleraar? Maar dat belet u toch niet om een normaal leven te leiden?’ Platonov: ‘Ik begrijp uw vraag niet…’ Sofja: ‘Ik bedoel, dat belet u toch niet om u in te zetten voor … voor een groter ideaal?’
Regisseur Luk Perceval bewerkte het stuk ingrijpend, herschreef het einde, en brengt Tsjechov terug tot de essentie, tot de melancholie, tot het onvervulde verlangen via de liefde een uitweg te vinden uit eenzaamheid, en benadrukt de tragiek als die melancholie de overhand krijgt. Ik vind het een hele goede voorstelling, een fascinerende voorstelling. Niet op de laatste plaats door de intrigerende dialoog tussen spel en muziek.
De acteurs blijven, op Bert Luppes na, nagenoeg stilstaan op hun plaats op het podium. Ze kijken voortdurend de zaal in. Niet zoals bij Suzanne Kennedy naar het publiek, maar er net overheen. Ze praten ieder op hun eigen manier, met woorden maar ook met lichaamstaal. Alleen Bert Luppes, als Platonov, verplaatst zich, zwerft om de anderen heen, zoekt steeds een ander op. Van die anderen lijken Steven Van Watermeulen en Lien Wildemeersch het meest op hun gemak bij deze aanpak. Die twee blinken uit, ook door de perfecte manier waarop ze steeds weer hun timing afstemmen op de muzikale improvisaties van Jens Thomas.
Want de improvisaties van de pianist – die de toetsen aanslaat, die zich vooroverbuigt om de snaren van de vleugel te bespelen, die met z’n knokkels op het hout slaat, die met zijn stem geluiden maakt, die hoog zingt, die laag zingt – die leggen steeds de basis. Jens Thomas bepaalt steeds het tempo, het ritme, en de kleur van deze meesterlijke voorstelling.
Oscar Van Rompay verandert langzaam in een zwarte man. Hij verft zijn lichaam zwart en gaat bewegen en praten als een Keniaan. Dat naakte glanzende zwarte lijf, de lichamelijkheid, de zintuiglijke taal van Peter Verhelst, de krachtige beelden van het decor, dat alles roept een magische sfeer van zwart Afrika op. Via een voice-over horen we fragmenten uit eerdere westerse fantasieën over het zwarte continent, zoals Heart of Darkness, die een mythische sfeer oproepen: ‘De ziekte van de tropen, het verlangen naar het zwarte hart van Afrika te gaan, naar een plek die je nooit zult vinden.’
Van Rompay (1983), acteur bij NTGent, is verliefd op Kenia en op de Kenianen sinds hij er op z’n zeventiende voor het eerst kwam. Hij kocht een stuk grond in het dorpje Migori, startte een plantage, plantte bomen, en is daar nu elk jaar drie maanden om zijn bedrijf te leiden. De voorstelling Africa met tekst en regie van Peter Verhelst is vooral Van Rompay’s verhaal. Het verhaal van iemand die zijn leven in twee verschillende werelden zo verwoordt: ‘De ideale vrouw heeft voor mij het lichaam van een Keniaanse en de gesprekken van een blanke’. En die na het visuele eerste deel de zwarte naaktheid van zich af spoelt, een blote blanke man wordt, en daarom zijn kleren weer aantrekt.
Nu staat hij voor het decor, het zaallicht aan, en speelt zichzelf: ‘Ik ben Oscar Van Rompay (…).’ Het is het relaas van iemand die houdt van het leven in Kenia, van het lichamelijke, van het natuurlijke, maar die zich ook boos maakt over een land dat ‘te snel groeit, dat te onethisch, te destructief en te oncontroleerbaar is’. En die beseft dat hij nooit een zwarte zal worden, dat het hem nooit zal lukken om echt bij dat zwarte hart van Afrika te komen: ‘Veel te veel mensen (dansen) veel te dicht op elkaar (…) nooit eerder heb ik zo iets rauws gezien, nooit eerder zoiets openlijk seksueels. (…) Op een dag zie ik mezelf op een ander feestje. Ik dans de ziel uit mijn lijf. Ik zie mezelf in een spiegel. Ik zie een blanke.’
‘Pas op voor deze stokoude roos, hij moet nog één keer mee!’, vraagt Margijn Bosch geërgerd aan Martijn Nieuwerf die haar, wat onvast ter been en met een wodkafles in zijn hand, in de weg loopt. Behoedzaam gaat ze met de metershoge stokroos door het huis zonder muren. Bedoelt ze dat het na die éne keer afgelopen zal zijn? De agenda op de website van ‘t Barre Land vermeldt alleen nog: donderdag 21 februari 2013 Klad, Rotterdam. Maak ik vanavond de voorlaatste speeldag van deze groep mee?
Maar dan zijn die bespiegelingen van Vincent van den Berg – terwijl ze allemaal op de grond zitten om hun wandelschoenen aan te trekken – eigenlijk een grafrede. Dan ziet hij het echt niet meer zitten, en dan heeft hij met zijn beschrijvingen van de depressieve gevoelens van de anderen hun werkelijke gevoelens weergegeven. Zou dat zo zijn? Zou de reactie van Margijn Bosch op die bespiegelingen eigenlijk over tegenstrijdige gevoelens over het al dan niet doorgaan van de groep gaan: “Waarom zeg je dat over mij Vincent, waarom zeg je ‘Jij wilt gewoon dood!’?”
Klad is een fragmentarische voorstelling, geïnspireerd door de Sudelbücher van Georg Christoph Lichtenberg. De half afgemaakte bespiegelingen, de improvisaties, de jazzy muziek, de slapstickacts waar niemand om lacht, het leggen en afbreken van een vloer, het opbouwen en afbreken van een huis, het ongezonde hoestje van Anouk Driessen, het zoeken naar het verloren woord door Czeslaw de Wijs, de scène uit Tsjechovs Ivanov; het lukt me niet om daar ook maar enigszins vrolijk van te worden. Integendeel. Met een toenemend gevoel van melancholie drink ik de door Vincent van den Berg aangereikte witte wijn.
Voordat Czeslaw de Wijs met een laatste druk op de knop het laatste donker laat neerdalen, verzucht Martijn Nieuwerf in zijn groene t-shirt met daarop de tekst The END: ‘Laten we maar een café beginnen’. Ik ga naar huis. Een beetje weemoedig. Maar ook met goede herinneringen aan voorstellingen van ‘t Barre Land.
Twee weken geleden verrasten acteurs van Toneelgroep Amsterdam het publiek van Drie Zusters door uitbundig verkleed de voorstelling van hun Haagse collega’s binnen te lopen. Om aan het carnavalsfeest mee te doen. Vanavond in Drachten is er ook een verrassing. Een heel ander soort verrassing, een extra dialoog in het eerste bedrijf.
Want al in dat eerste bedrijf klinkt er een knal, terwijl het duel tussen Soljony en Toezenbach pas veel later zal zijn, pas na de pauze. Wat Versjinin meteen na die veel te vroege knal zegt, komt heel natuurlijk over, alsof de woorden gewoon in de tekst staan. Mark Rietman blijft kijken in de richting van de andere verjaardagsgasten en verandert ook niet van toon. Heel rustig, maar wel enigszins bezorgd, vraagt hij: ‘Viel er nou een schót?’ Het nuchtere antwoord komt van Soljony (Tibor Lukács): ‘Ik denk een lamp.’
Twee maanden na de première, nog maar een paar voorstellingen te gaan. Wat moet ik er nog over zeggen? Alles lijkt er al over gezegd. Toch is er nog iets. Ik erger me naarmate de voorstelling vordert namelijk steeds meer aan Natasja, aan de vrouw van Andrej. Ben ik de enige? Ligt dat aan mij? Voor de actrices die de drie zussen spelen ben ik alleen maar lof tegengekomen in de eerdere recensies. Ook Mark Rietman, Hans Croiset, en Antoinette Jelgersma krijgen her en der nogal wat complimenten. Maar niemand heeft het over Anne Lamsvelt.
In die positieve waarderingen voor de anderen kan ik me goed vinden. Vooral de manier waarop Anniek Pheifer (als Masja) en Hans Croiset (als de oude dokter) tot de uiterste grens gaan zonder dat het echt karikaturaal wordt, vind ik heel mooi. Maar als ik me zo erger aan dat burgermeisje met die steeds truttiger kapsels, dan ligt dat toch niet alleen aan mij. Dan komt dat toch ook omdat Anne Lamsvelt dat personage zo goed speelt.
Ze doen het al jaren, Pierre Bokma en Gijs Scholten van Aschat. Niet heel vaak, maar zo af en toe. Bij iemand thuis tussen de schuifdeuren. Ze vertellen dan het een en ander over Shakespeare en over zijn tijd, en spelen scènes uit zijn stukken. Werkt dat ook in een schouwburg? Met publiek tot op het derde balkon? Dat is de vraag vanavond in Groningen, waar het voor het eerst wordt geprobeerd. Ja, dat blijkt redelijk te werken. Maar in zo’n bijna uitverkochte schouwburg is Shakespeare by heart meer een openbaar college dan een voorstelling. Meer zoiets als Robbert Dijkgraaf’s televisiehoorcolleges over de oerknal en over de kleinste deeltjes.
Met Gijs Scholten van Aschat in de rol van de professor. Want het is Scholten van Aschat die de avond draagt, hij is de meest gedrevene van de twee, de meest inspirerende. Hij geeft ook het duidelijkst uitleg. Na zo’n uitleg doen Bokma en Scholten van Aschat monologen uit Richard ll, Richard lll, Hamlet, Romeo en Julia, en Othello, en tot slot dragen ze twee van Shakespeare’s sonnetten voor. Regelmatig betrekken ze het publiek erbij. Door vragen te stellen aan de zaal. Of door iemand op het podium te laten komen om even mee te spelen. Als Julia bijvoorbeeld.
Als dit experiment wordt voortgezet - en waarom niet, er blijkt vanavond veel belangstelling voor te zijn - dan lijkt het Robbert Dijkgraaf concept met het openbare hoorcollege het meest voor de hand te liggen. Waarbij ik me zou kunnen voorstellen dat de ‘professor’ ook eens een ander dan Pierre Bokma meeneemt. Een jonge veelbelovende acteur bijvoorbeeld. Eventueel gewoon met de tekst in zijn hand. Laat ik eens iemand noemen. Vanja Rukavina zou me wel wat lijken. Ze speelden al eens op die manier samen, Scholten van Aschat en Rukavina, in Incident in Vichy. Dat beviel me toen heel goed.
Geduldig luistert Jacob naar de herinneringen van zijn dementerende vrouw. Ondertussen ordent hij symbolisch haar gedachten. Omdat ze dat zelf niet meer kan. Haar opengevouwen boeken, waarmee de vloer bezaaid ligt, vouwt hij dicht, dan legt hij ze op een stapel. Langzaam. Beheerst. Totdat hij een nog maar net gemaakte stapel even vlug omver schopt. Heel even laat hij zien dat er onder zijn geduldig luisteren, geduldig helpen, en geduldig zorgen, wel degelijk ook frustratie schuilt.
Het is vanaf het begin duidelijk, en het blijft de hele voorstelling duidelijk, dat de dementerende Emma er later die dag uit zal stappen. Dat om elf uur de dokter zal komen met de spuit. We weten al meteen vanaf het begin dat Emma ervoor kiest om op tijd te zijn, de wilsonbekwaamheid voor te zijn. In het begin van de dementie, nu ze nog kan beslissen. Omdat ze al enige tijd haar boeken niet meer kan lezen, de laatste tijd de gekregen detectives ook niet meer, en omdat ze nu zelfs Nijntje niet meer goed kan volgen. Daarom wil ze dood. Daar verandert niets aan. Ze gaat niet twijfelen. Hij probeert haar niet op andere gedachten te brengen. Contact met de buitenwereld is er niet, hun enige zoon laat niks van zich horen. Ze zijn met z’n tweeën. En met z’n tweeën bereiden ze zich voor op haar dood, straks, over een paar uur.
Wat ontbreekt in De Muurspecht is een dilemma, een conflict. Dat de voorstelling desondanks het volle uur boeit, is te danken aan het acteren van Marcel Hensema. Die laat heel ingetogen de eeuwige liefde van een oude man voor zijn dementerende vrouw zien, met de trage bewegingen die bij de oude dag horen. En omdat schrijver Willem de Vlam ervoor heeft gekozen om geen ‘beren op de weg’ te laten laat komen, geen spanning in het verhaal te creëren, moeten we het daarmee doen.
Voor nieuwe recensies van RiRo moet je naar RiRoToneelrecensies. Moose sluit. Na vijftien jaar. De minirecensies, het nieuws, en de blogs zullen zichtbaar blijven en via Google te vinden. De redactie heeft ervoor gezorgd dat de site zeker nog vijf tot tien jaar als archief in de lucht blijft.