Met een iPod en een koptelefoon ga ik op pad, foto’s met straattaferelen wijzen me de weg. Een mevrouw op het scherm zegt: ‘Volg de pijlen maar. Je hebt geen keus. Je kunt alleen maar volgen.’ Ze is erg overtuigd van zichzelf: ‘Van elke opdracht kan ik inschatten of je die gaat uitvoeren of niet.’
Om haar ongelijk aan te tonen reageer ik natuurlijk expres zo onvoorspelbaar mogelijk. Wat denkt ze wel! Ondertussen houd ik met één oog de pijlen op de iPod in de gaten, met mijn andere let ik erop dat niemand me omver rijdt. De instructies worden af en toe onderbroken door extra nieuwsuitzendingen. Daar ga ik niks over verklappen. Maar ik ga wel dit zeggen: inhoudelijk vind ik zowel de opdrachten als die nieuwsberichten oninteressant en een beetje kinderachtig, daar leer ik niet veel van. Ik ervaar het gemanipuleer met me dan ook als gemanipuleer om het manipuleren.
Na negenendertig minuten is het zover, dan gebeurt er wat de titel belooft. Ik denk ‘Shit, ik ben er toch ingetrapt’. Maar het al te laat. Ruw word ik bij mijn arm gegrepen en voorgeleid. Dat gaat heel dwingend. Het is geen prettige ervaring. Na iets meer dan een minuut is het weer voorbij, ze laten me gaan, en geven me de gelegenheid om voyeur te zijn bij de ervaringen van anderen. Maar daar heb ik helemaal geen zin in.
Twee kinderen van een jaar of tien kijken mij en ongeveer zestig andere volwassenen onbewogen aan. Met strakke gezichten nemen ze ons op. Voor kinderen van die leeftijd zijn ze onnatuurlijk vastberaden. Dan snauwt de kleinste van de twee, die met de schattige vlechtjes: ‘Kijk nog maar één keer om!’ Haar blik is heel dreigend. Toch moet ik er een beetje om lachen. Maar dat lachen zal me gauw vergaan!
Anderhalf uur lang doen dertien kinderen (van tussen acht en twaalf jaar) met me wat ze willen. Ze hebben me volledig in hun macht. Gedwee laat ik me door een stoïcijns zwijgend meisje van elf door de duinen leiden. Met alleen zijn ogen dwingt een jongen van negen me dingen te doen die ik absoluut niet wil doen. Maar wat ik zelf wil of niet wil, doet er niet meer toe. Wat een ongelooflijke ervaring om als volwassene door kinderen in zo´n positie gebracht te worden.
Af en toe wilde sprongen makend komen de kinderen op hun regisseur afgerend. Tot mijn opluchting blijken het heel gewone kinderen te zijn. Die nu de voorstelling is afgelopen geen seconde langer stil kunnen staan. Die opgewonden en door elkaar heen pratend vertellen over (voor mij onbelangrijke) details die vanmiddag niet helemaal goed gingen.
Wat doet Martha in de uren voor haar psychologische gevecht met George? Ze beeldt een dier uit. En George? Die raadt niet welk dier dat is. Boogaerdt / Van der Schoot, ondersteund door René Geerlings (George) en Melih Gençboyaci (Nick), laten met weinig tekst en veel fysiek spel zien hoe de gasten zich op het feest voorafgaand aan Who is afraid of Virginia Woolf? gedragen. In plaats van decor vullen negen figuranten het zandpodium met bewegingen.
We zien de laatste stuiptrekkingen van een strandfeest. De overgebleven gasten zijn niet echt dronken, maar hadden er verstandiger aan gedaan twee pilsjes eerder al naar huis te gaan. Lang lijkt het erop dat George de pesterijtjes van zijn vrouw Martha gelaten over zich heen laat gaan. Maar hij komt sterk terug, en in de laatste ronde slaat hij toe.
Leuke voorstelling. Ik kijk al uit naar Martha ♥ George, waarin Boogaerdt (Honey) en Van der Schoot (Martha) de afterparty bij het echtpaar thuis onder handen zullen nemen.
Mag ik zeggen dat dit een geile voorstelling is? Ik vind van wel. Maar niet alleen geil. Ook hilarisch, poëtisch, helder, en verdomd goed. En een voorstelling waarin van stijlmiddel naar stijlmiddel wordt gesprongen.
Na Totaal Thomas (over Thomas Bernhard), Rainer Maria (over Rainer Maria Rilke) en Villa Europa (over Stefan Zweig), is Alma (over Alma Mahler) de vierde voorstelling van de Warme Winkel in een serie over Oostenrijkse kunstenaars onder de titel Öst’reich raus!.
Het begint ingetogen met een monoloog van Vincent Rietveld die als Gustav Mahler een brief van Alma citeert. Maar dan gaat het los. Via onder meer een kluchtige bediendenscène voorafgaand aan een diner naar een over de top circusnummer met paardendressuur, en van een aarzelend en bescheiden uitgesproken pleidooi voor het werk van Klimt naar meesterlijke tableaus vivants en kronkelende porno.
Ik noem niet de namen van de andere acteurs en van de regisseur, alleen nog die van de man die verantwoordelijk was voor het fraaie geluidsontwerp, die medebedenker was van het schitterende decor, en geslaagd vertolker van de gevoelige ballade Ich bin so geil: Richard Janssen.
Als het idee dat liefde het thema van een voorstelling zou kunnen zijn je al bij voorbaat wrevelig maakt, als je al bij dat idee alleen met dédain ‘relatiegeneuzel’ roept, ga dan niet naar deze voorstelling. Maar als je wilt zien hoe Van Hove erin slaagt om na twee wat mindere voorstellingen (Kreten en gefluister en Rocco en zijn broers) nu wel recht te doen aan een van de belangrijkste filmmakers van de vorige eeuw, ga dan wel.
In een heldere montage vloeit de inhoud van drie films van Michelangelo Antonioni (L’Avventura, La Notte en L’Eclisse) in elkaar over, vullen drie verhaallijnen elkaar aan. Met een enigszins aan het (video)werk van Guy Cassiers verwante techniek, reduceert het trio Van Hove/Versweyveld/Yarden acteurs en acteren tot middelen, om daarmee precies die filmische toneelbeeldtaal te creëren die het unieke van Antonioni’s films voelbaar maakt.
Live uitgevoerde eclectische muzikale composities van Fabrizio Cassol en Alain Platel’s op de bewegingen van mentaal gehandicapten geënte danstaal ontprotestaniseren de Matthäus Passion van Bach, seculariseren eeuwen joods-christelijke culturele beeldtaal, en maken het Erbarme dich op meesterlijke wijze universeel.
Bach’s Jezus wordt niet alleen met enige regelmaat muzikaal gelatiniseerd en geafrikaniseerd, maar ook spiritueel verdubbeld (zielsdualisering met een zus/geliefde), fysionomisch verkleurd en iconografisch op zijn kop gezet (zwarte countertenor Serge Kakudji is als Jezus onder meer de drager in een piëta).
Eigenlijk wil ik dat allemaal niet. Eigenlijk wil ik niet op zoek naar het begrijpen, wil ik niet vluchten in ogenschijnlijke geleerdheid en moeilijke woorden. Ik wil vertellen hoe de voorstelling me ontroert, hoe de danstaal en de muziek zo’n virtuoze eenheid vormen dat ik een gevoel van absolute schoonheid ervaar, de goddelijkste ervaring die voor een atheïst bereikbaar is.
Als er dansers op het podium zijn, wil ik graag vooraan zitten, zo vooraan dat ik zelfs het merk op hun ondergoed kan lezen (Grace Ellen Barkey die het achterlijke zusje speelt draagt Calvin Klein). Dat doe ik om beter naar hun prachtige lichamen te kunnen kijken. En naar hun fraaie bewegingen. Maar de dansers en danseressen staan een groot deel van de voorstelling bewegingloos te praten. In het Engels. In het Frans. En ook als ze niet praten staan ze vaak stil. Dan luisteren ze naar actrice Viviane De Muynck. Die zegt weliswaar af en toe een paar zinnetjes in het Nederlands of in het Frans, maar haar monologen houdt ze in het Engels.
De drietalige tekst die Jan Lauwers heeft geknutseld is overigens heel intelligent. Het is een tekst waarin het onbevattelijke en onuitspreekbare, het verdriet om de dood van een broer, toch wordt gezegd. Waarin wordt gefantaseerd over moord en doodslag in een poging te verwerken wat nauwelijks te verwerken is, de plotselinge dood van iemand van wie je houdt. Maar mijn bezwaar blijft: ik word te vaak gedwongen om te luisteren naar statische dansers. En daar moet ik me goed op concentreren. Waardoor ik nog minder kan genieten van de lichamen van de dansers en van hun gracieuze bewegingen. Eigenlijk had ik net zo goed achterin kunnen zitten.
De zaal is stil, strakke gezichten, niemand lijkt zich te laten meeslepen. Dat is niet zo gek. Want kan dat? Je laten meevoeren in wanhoop? Je inleven in uitzichtloze personages? Je overgeven aan een voorstelling waarin niets hoopgevends te vinden is? Ik kan het in ieder geval niet. Ik wil het niet. Ik observeer, ik bestudeer, maar ik laat me niet gaan. Het zijn dus niet de gele tegels van het decor, niet de zoemende vliegen in de twee bakken, en niet de uiterst ingehouden manier van acteren, die me op afstand houden. Voor die afstand zorg ik zelf. Uit zelfbescherming.
Maar de zwartheid van de tekst van Marius von Mayenburg en de kille, de treurigheid daarvan versterkende, regie van Suzanne Kennedy zijn kennelijk toch onder mijn huid gekropen. Dat realiseer ik me als ik de volgende ochtend wakker word met een zwaar hoofd en een droge mond (ja, de man die na afloop aan de bar langzaam dronken zat te worden was ik).
Zelfs de spaarzame humor in de voorstelling werkt niet bevrijdend. Niet bij mij. Integendeel. Als Anniek Pheifer (de zwangere Friderike) het accent van Çigdem Teke (haar zus Betsi) nadoet, moet ik daar niet om lachen, ik word er nog somberder van. Pas als Bas Keijzer (de door zijn vrouw verlaten slangenliefhebber Petrik) het koordje van zijn sportbroek strak trekt en daar met de vingers van zijn andere hand overheen beweegt, glimlach ik even. Hé denk ik, een muziekinstrument uitbeelden met maar één snaar! Wat zal het, na de piano in Hedda Gabler en nu de gitaar in Parasieten, de volgende keer zijn?
Veel van Van Hove’s recente voorstellingen heb ik twee keer gezien. Zo goed vond ik ze. Deze voorstelling bevalt me een stuk minder. Ik denk dat het voor een deel ligt aan de scenografie. De acteurs wisselen voortdurend van positie. Dan weer op het centrale bokscanvas, dan weer verdeeld over vier op stellages gebouwde woningen, en daar zijn ze (afhankelijk van waar je zit) slecht of helemaal niet zichtbaar.
Normaal heb ik niks tegen zendmicrofoons. Maar deze keer wel. Waar de acteurs ook zijn, op of buiten het podium, hun stemmen klinken uit vier hoog boven het podium hangende speakers. In combinatie met die ongemakkelijke scenografie heeft dat op mij een afstandvergrotend effect.
Heb ik niks positiefs te melden? Ja, toch wel. Het meer intieme spel met maar twee acteurs op de mat is af en toe indrukwekkend, de scènes tussen Hans Kesting (Simone) en Halina Reijn (Nadia) bijvoorbeeld. Fraai vind ik ook de scène waarbij de boksmat eettafel is geworden, als Simone vertelt dat hij Nadia heeft vermoord en Ciro (een sterke rol van Alwin Pulinckx) de familie, en daarmee het drama, op scherp zet.
Al met al heb ik een duidelijk mindere Van Hove/Versweyveld gezien dan ik de laatste jaren gewend ben.
Het steeds terugkerende zinnetje ‘mijn vader komt me halen’ is eigenlijk genoeg als verwijzing naar de film. Een acteur tegen het eind ook daadwerkelijk die vader te laten spelen is overbodig. Dat geldt ook voor de andere scènes die bijna letterlijk uit Idioterne komen. Overbodig. Het zijn er maar een paar overigens.
Want Van Dolron weet in het overgrote deel van haar voorstelling nou juist zonder die directe verwijzingen te overtuigen. Juist door het thema van de film naar haar eigen idioom te vertalen. Het idioom dat ze vooral in Babyboomers en Welk Stuk heeft onderzocht. Dus met dat voor haar zo kenmerkende jongleren met ‘acteren’ en ‘jezelf zijn’. Precies daarmee weet ze te fascineren èn te irriteren. Precies daarmee weet ze die af en toe bijna ondraaglijke combinatie op te roepen van je ertoe aangetrokken voelen en er een hevige aversie bij ervaren. De combinatie die ook Von Trier bewerkstelligt met zijn film.
Het wezenlijke, dat wat het kijken naar de film zo ongemakkelijk maakt, houdt ze in stand. Terwijl ze er nauwelijks uit citeert. Dat vind ik heel knap.
Geduldig luistert Jacob naar de herinneringen van zijn dementerende vrouw. Ondertussen ordent hij symbolisch haar gedachten. Omdat ze dat zelf niet meer kan. Haar opengevouwen boeken, waarmee de vloer bezaaid ligt, vouwt hij dicht, dan legt hij ze op een stapel. Langzaam. Beheerst. Totdat hij een nog maar net gemaakte stapel even vlug omver schopt. Heel even laat hij zien dat er onder zijn geduldig luisteren, geduldig helpen, en geduldig zorgen, wel degelijk ook frustratie schuilt.
Het is vanaf het begin duidelijk, en het blijft de hele voorstelling duidelijk, dat de dementerende Emma er later die dag uit zal stappen. Dat om elf uur de dokter zal komen met de spuit. We weten al meteen vanaf het begin dat Emma ervoor kiest om op tijd te zijn, de wilsonbekwaamheid voor te zijn. In het begin van de dementie, nu ze nog kan beslissen. Omdat ze al enige tijd haar boeken niet meer kan lezen, de laatste tijd de gekregen detectives ook niet meer, en omdat ze nu zelfs Nijntje niet meer goed kan volgen. Daarom wil ze dood. Daar verandert niets aan. Ze gaat niet twijfelen. Hij probeert haar niet op andere gedachten te brengen. Contact met de buitenwereld is er niet, hun enige zoon laat niks van zich horen. Ze zijn met z’n tweeën. En met z’n tweeën bereiden ze zich voor op haar dood, straks, over een paar uur.
Wat ontbreekt in De Muurspecht is een dilemma, een conflict. Dat de voorstelling desondanks het volle uur boeit, is te danken aan het acteren van Marcel Hensema. Die laat heel ingetogen de eeuwige liefde van een oude man voor zijn dementerende vrouw zien, met de trage bewegingen die bij de oude dag horen. En omdat schrijver Willem de Vlam ervoor heeft gekozen om geen ‘beren op de weg’ te laten laat komen, geen spanning in het verhaal te creëren, moeten we het daarmee doen.
Voor nieuwe recensies van RiRo moet je naar RiRoToneelrecensies. Moose sluit. Na vijftien jaar. De minirecensies, het nieuws, en de blogs zullen zichtbaar blijven en via Google te vinden. De redactie heeft ervoor gezorgd dat de site zeker nog vijf tot tien jaar als archief in de lucht blijft.