John – Uch – Dowland en Kwé Kwé Kwiebie Nès
Wanneer de echo van de tegenelkaar klappende handen nog in mijn oor naklinkt na het einde van de voorstelling Flow My Tears, een samenwerking tussen Veenfabriek en Wunderbaum, zoemt de vraag wat ik hierover te zeggen heb als een gedachtewesp om mijn hoofd.
Omdat ik niet zeker ben over wat ik er van vind eerst maar feitelijk: Flow My Tears is een theatraal concert gezongen en performed door Jeroen Willems, bekend door zijn dragende stem en zijn rol in de tv-serie Lijn 32 en Marleen Scholten, de van oorsprong Groningse en bij de schouwburgschuwenden meer bekend door haar tv-rollen in M’n Dochter en Ik en het recente Overspel.
In een setting dat meer doet denken aan een concert dan aan een theatervoorstelling staan de renaissance-componist John Dowland en zijn muziek op een getheatraliseerde manier centraal. Getooid en overtuigd van het eigen indiaan-zijn probeert een vriendengroep, bij elkaar gekomen dankzij de enige echte Western Experience, het publiek te overtuigen dat Dowland naast een tijdgenoot van Shakespeare bovenal één van hen was.
Dowland’s muziek dat tranen zou doen laten vloeien wordt interessant en kundig met een indianeninvloed ten gehore gebracht, maar mijn traanklier raakt er niet van geïrriteerd. Vooral de combinatie van het centrale thema Geloof/Ongeloof, de uitspraak dat de makers zichzelf niet willen opsluiten in de kunst, maar midden in de wereld willen staan en de Nederlandse vlag die prominent boven het podium hangt interesseren me en plagen mijn interpretatie-drang. Associaties met de voortdurende worstelende relatie tussen allochtonen en autochtoon die onze samenleving kenmerkt gaan door mijn hoofd en wanneer Jeroen Willems als de Native Canadian Kwé Kwé Kwiebie Nès (geen idee hoe het geschreven moet worden dus fonetisch genoteerd) zijn zuignappijl richt op de nuchtere wetenschapper Frans de Ruiter, omdat hij het indiaan-zijn van Dowland bekritiseert en zelf ook geen indiaan zou zijn, lijkt het of de makers willen zeggen dat iedere bevolkingsgroep een drang heeft naar homogeniteit en daarom bij elk persoon dat anders is zijn afweermechanisme opgooit.
Er blijft in deze voorstelling echter zoveel in de luchthangen dat ik weinig vind om me aan vast te grijpen. Wanneer de personages dan ook nog in een identiteitscrisis verwikkelt zijn, waarin het noch voor hen als voor mij duidelijk is of ze werkelijke of wannabe indianen, zijn ben ik zelf ook even in crisis. Een crisis die nu zelfs nog doorwerkt.
Of mijn eindoordeel positief of negatief is kan ik dan ook nog steeds niet met zekerheid zeggen. Flow My Tears frustreerde me gelukkig niet zoals veel nodeloze voorstellingen wel doen, maar het gevoel dat de associaties te gemakkelijk als zand door mijn vingers verdwijnen voert nu nog even de boventoon.
Zin uit een interview met Jakop Ahlbom in de Volkskrant, naar aanleiding van zijn toen nieuwe, nu huidige voorstelling Lebensraum: Je ziet dingen gebeuren die in de werkelijkheid niet kunnen. Het klopt, zo is het. Je zit in de zaal, ziet wat zich op het toneel afspeelt en denkt: ja maar dit kan dus niet! In de werkelijkheid dan. Toneel is de werkelijkheid niet. Kunstemakers spelen ermee, leggen ‘m op z’n rug, voegen er iets aan toe. Maar, ben je geneigd te denken, het zijn wel echte mensen die dat doen, op het toneel. Dus ergens moet het toch kloppen met de wetten van zwaartekracht, actie=reactie en behoud van massa, energie en ellende.
U merkt, twijfel heeft zich van mij meester gemaakt. Dit stukje tekst bestaat uit woorden, die zelfstandig bestaan en zinnen vormen. Had Jakop het getypt, dan was er een dimensie bijgekomen. Ogenschijnlijk? Nee, echt. Kijk maar.
De Koe bestaat sinds vorig seizoen uit Peter Van den Ede, Natali Broods en Willem de Wolf. In de eerste voorstelling van dat nieuwe De Koe was het nog even zoeken. Deel 1 Wit vond ik nog wat teveel los zand. Maar dat is nu anders. De drie zijn inmiddels op elkaar ingespeeld, en de typische stijl van oprichter Van den Ede (direct oogcontact met het publiek, detaildiscussies) vormt in deze tweede voorstelling een fraai organisch geheel met de artistieke inbreng van Broods en De Wolf. Ja, er is een nieuwe De Koe! Een goede nieuwe De Koe!
In Rood is Elizabeth Taylor het vertrekpunt. Eerst is Broods de jonge Taylor en spelen Van den Ede en De Wolf samen Burton. Al gauw zitten ze in eindeloos lijkende discussies, bijvoorbeeld over de kat als exoot die vogeltjes opeet. Na onder meer een exposé over truffels, en over omgekeerde method acting, krijgen we aan het eind van de voorstelling de volledige Antony and Cleopatra voorgeschoteld. In versnelde vorm, dat natuurlijk wel. Na de slotzin van Cleopatra of van Taylor (‘Niemand heeft mij ooit al in het echt gezien’) wordt er nog even stevig met vormen gespeeld. Gezwaai met rode vlaggen, klassieke sterfscènes. Dat soort dingen.
Ik vind Rood, dat over passie en over spelen en blijven spelen gaat, een coherente en heel intelligente voorstelling. Zonder dat dat laatste er overigens dik bovenop ligt. En het is ook nog eens een voorstelling waarbij ik ontzettend heb moeten lachen.
Slapstick, Slapstick en… Slapstick
Weer eens een theatraal humor probleempje aan deze zijde van de typmachine. ‘Bambie F-16’ is een aaneenschakeling van slapstick-scènes, een genre dat mij erg slecht past omdat het puur op de lachspieren gericht is en ik deze klaarblijkelijk mis. Maar al vaker is gebleken dat transparante humor aan mij niet besteed is en vele anderen lagen wel met hun neus op de stoel voor hen van het lachen. Ik vind het jammer als alles één ellenlange grap is en als alles dan gericht is op een zo hard mogelijke lach van het publiek, gooi dan niet een vermeende sluier van engagement over het geheel. Tot hoever oorlog een loerleggen moreel verantwoord is, is voor mij sowieso nogal discutabel.
Eens een echt korte recensie en daarom nog dit:
Een schriftelijke sneer naar het tweetal dat ik als vaste toeschouwers van het Grand Theatre vaak tegenkom. Het echtpaar, dat zichzelf als artistiek zeer onderlegd beschouwd, moet bij iedere voorstelling, waar ik samen met hen deel uit maak van het publiek, op een weerzinwekkende, publieke manier tentoonspreiden dat het alles begrijpt wat er gebeurd en zelfs voelt het zich nog al eens verplicht om een woordelijke toevoeging te doen aan hetgeen de makers bedacht hebben. Meneer, mevrouw mag ik u iets vragen? Wil u alstublieft eens iets minder egocentrisch het theater bezoeken? Dank u, dat zou de andere toeschouwers ook nog een mogelijkheid geven om hun ervaring op een eigen manier vorm te geven, zonder commentaar.
Een man en vrouw die hun kind verloren, zichzelf en toen elkaar
Elsie de Brauw die voor deze voorstelling een Theo D’or won en de voor haar niet onderdoende Steven van Watermeulen spelen in de reprise van de prijzenkast-voorstelling ‘Gif’ van NTGent het verhaal van een man en vrouw die tien jaar na hun scheiding elkaar weer ontmoeten op de begraafplaats waar hun enige zoon begraven ligt. De weergaloze tekst van Lot Vekemans vindt in een verbond met de door De Brauw en Van Watermeulen realiteit waardig neergezette personages een uiterst precies gebalanceerde reis tussen humor en tragiek. Persoonlijk treft de vrouw mij diep door de verbeten manier waarop ze het leven probeert de grijpen en de krenkende mislukking dit te doen omdat herinneringen door haar vingers glippen. De herkenbare zelfopgelegde taak alles te willen, of moeten, onthouden en het falen hier in is één van de aspecten die deze voorstelling een schoolvoorbeeld maakt van theater dat je, in ieder geval mij, constant laat switchen tussen de theatrale- en persoonlijke realiteit.
‘Gif’ is theater zoals ik theater het liefst zie. De voorstelling start vanuit de kern vanwaar, in mijn visie, theater eigenlijk altijd zou moeten vertrekken: de verstandhouding tussen maker en toeschouwer. Wat willen de makers het publiek vertellen of laten ervaren is de centrale vraag en enkel het gebruik van de middelen die vereist zijn om de beoogde ervaring te kunnen verwezenlijken is toegestaan. De keuze voor twee acteurs en een statisch decor is dan ook sterk. Een tribune met willekeurig geplaatste stoelen, die soms de associatie oproepen met grafstenen biedt genoeg dynamiek voor het spel en samen met Vekemans’ tekst staat de spanningsboog voortdurend strak. De live gezongen u intermezzi van de in het publiek plaats hebbende Steve Dugardin zetten het geheel kracht bij. Wanneer de peripetie komt worden alle krachten gebundeld tot een acme waarin Dugardin al zingende de tribune rond draait en een grote ventilator er voor zorgt dat een stuifregen de vrouw verlost van haar verbeten vastgehouden verdriet.
Johan Simons regisseerde met ‘Gif’ een noodzakelijk stuk, ontdaan van alle franje waarin personages nauwelijks los te zien zijn van reële mensen. ‘Gif’ is theater dat ik zo graag vaker wil zien. Wil voelen.
Ariane Schluter. Briljant.
De voorkeur voor Solness met een kop thee?
Om maar eens te beginnen. Oi, oi, oi, zo weinig toeschouwers heb ik al lange tijd niet gezien in de schouwburg. De Voortzetting wist met de “moderne klassieker” Bouwmeester Solness naar de gelijknamige tekst van Henrik Ibsen enkel genoeg toeschouwers te trekken om acht rijen te vullen.
Nadat Frans Strijards in de periode 2009-2011 vier zelf geschreven stukken op de planken bracht, regisseert hij nu het verhaal van de oudere bouwmeester in een gangbaar huiselijk decor met slechts de uiterst noodzakelijke meubels. Halvard Solness is een man op leeftijd, bang voor de kracht van de jeugd en zijn eigen vergankelijkheid. Wanneer hij overvallen wordt door het bezoek van Hilde Wangel, een bekende uit Solness’ verleden, raakt de machine van alledag van slag. Hilde vertelt hartstochtelijk dat ze jarenlang gewacht heeft tot Solness haar zou komen wegslepen uit haar ouderlijk huis. De verleiding van Hilde’s jeugd kan Solness niet weerstaan en na een merkwaardige romance leidt deze jonge vrouw de bouwmeester naar de top van zijn pas gebouwde toren en daarmee zijn dood.
In de opmaat van het stuk begeef ik me even in het dorpscafé in het dorp waar ik opgroeide. Vroeger zag ik er jaarlijks blijspelen, van de plaatselijke toneelvereniging, die niet onderdeden voor wat ik hier aanschouw. Het spel is oppervlakkig, waarschijnlijk bewust, maar voor mij onaangenaam cosmetisch. Wanneer gekozen zou zijn om de acteurs sterk gedistantieerd te laten spelen, kan ik hier niets tegen inbrengen, maar er lijkt geen strakke binding tussen de acteerstijlen van de verschillende acteurs. Hoofdrolspeler Helmert Woudenberg kan mij in het geheel niet deren. Het kijken naar de jongere garde waaronder Jelle de Jong en Laura Mentink biedt meer gerief. Vooral Laura Mentink heeft een luchtige en fysieke manier van spelen die het verhaal van Solness een lichtheid meegeeft dat iets interessants had kunnen bieden wanneer het verder was doorgevoerd in het geheel van de voorstelling.
Over het algemeen is ‘Bouwmeester Solness’ van De Voortzetting nogal duf en biedt het weinig meer dan wanneer Ibsen’s tekst thuis op de bank lees onder het genot van een kop thee. Een mooie mogelijkheid voor beklemmend spel doet zich nog voor wanneer de achterwand bij de aktewisselingen steeds verder naar voren schuift, dit wordt echter niet ingelost door de acteurs. Ach, als het is afgelopen verlaat ik de schouwburg niet kwaad, noch verdrietig. Leegte vervult me, naast het verlangen naar een warme kop thee.
Na de Zondeval (After the Fall) van Arthur Miller is de vuurdoop voor Eric de Vroedt die nog niet eerder een grote zaal productie regisseerde. Al eerder werd ik echter betoverd door zijn treffende Mightysociety’s. De voorstelling duurt 2,5 uur en over de eerste helft zal ik niet veel zeggen, omdat dit deel van de voorstelling niets meer is dan een te lang durende proloog en introductie van de personages. Mijn eerste punt van kritiek hierbij is dat een deel van deze personages wat mij betreft niet fysiek aanwezig had hoeven zijn op het toneel, omdat de woordelijke verwijzing naar hen door het hoofdpersonage Quentin (Fedja van Huêt) voldoende zou zijn geweest. Goed, ondanks deze overbodigheid is het leuk om legende Kitty Courbois in haar moederrol weer eens op het toneel te zien, rond mij hoor ik dan ook de wat oudere bezoeker vol bewondering haar naam mompelen en Marieke Heebink maakt (wederom) indruk als Quentins eerste vrouw Louise.
Dat een dusdanig lange introductie van de personages me alsnog achterlaat met de vraag: wie is toch die mooie man (Marwan Chico Kenzari) die Quentin continue vergezeld, hetzelfde gekleed gaat en hetgeen hem voor ogen komt lijkt te regisseren? Het programmaboekje vertelt mij: de luisteraar…(?) En dat terwijl ik hem in gedachten filosoferend al veel interessantere rollen had toegedicht. Ik houd hier dus liever vast aan mijn eigen interpretatie… Voor de pauze, die wat mij betreft ook overbodig is (enfin 2,5u is een lange zit), vangen we een glimp op van de mogelijkheden binnen de werkelijk prachtige scenografie van Maze de Boer en hoor ik in gedachten de oeh’s en ah’s uit het publiek komen.
En dan…het tweede deel begint en wordt gedomineerd door, niet hoofdrolspeler Fedja die overigens prima technisch spel laat zien, maar de verrassing van de avond: Karina Smulders in de rol van Maggie. ‘Stiekem’ is ze eigenlijk Marilyn Monroe (eens Millers vrouw) en met behulp van de kostumering en kap/grime wordt dit dan ook niet onder stoelen of banken geschoven. Karina Smulders, die ik al zo vaak in toch wat nietszeggende, bescheiden rollen zag, schittert als nooit te voren. Ze portretteert de wispelturige Maggie overtuigend; als de onschuld, de onwetendheid, de onzekerheid, de verleiding, de hoogmoed… Smulders besluit haar zeer genuanceerde, indrukwekkende spel met Maggie als het afhankelijke wrak dat Quentin mee zuigt in haar neergang en tot wanhoop drijft. Wat als liefde geven niet genoeg is?
Met niet al te hoge verwachtingen bezoek ik De Perzen van Dood Paard. Het toneelbeeld bij aanvang maakt nieuwsgierig, toch kan ik de (misschien wel) honderden krukjes op het toneel niet direct plaatsen. Met een beetje moeite luister ik naar de lang durende minuten waarin de achtergebleven perzen, uitverkoren om de rijkdommen van koning Xerxes te beschermen, het stuk introduceren. Zodra koningin-moeder Atossa (een rol van Manja Topper) ten tonele komt op een gefabriceerde ‘koets’ en een soort te hoog ingezette troonrede begint, zakt mij de moed even in de schoenen. Maar dan komt de boodschapper zijn verhaal doen. Er gebeurt niet veel op het toneel en hoewel ik het stuk en haar verloop ken, luister ik geboeid naar de woorden uit de mond van Gillis Biesheuvel. Wanneer dan ook duidelijk wordt dat de krukjes een prachtige beeldende metafoor voor de gevallenen zijn krijg ik weer hoop. Helaas blijkt dit ook hetgeen waar ik uiteindelijk mijn meeste waardering voor uitspreek. Wijlen koning Darius laat zijn gezicht zien in een sci-fi achtige scene, met veel rook en glimmend inpakpapier, die mijns inziens gered wordt door de prettige dictie van Kuno Bakker die de rol van deze koning mag vertolken. Het groteske spel van Manja Topper blijft mij storen, slechts een enkele keer slaagt zij er in mijn irritatie om te zetten tot een summiere glimlach. Het lukt de acteurs ook niet beelden mijn hoofd in te brengen die anders zijn dan hetgeen ik letterlijk voor me zie. Zonde… want met deze mooie tekst zou, met deze toch wel sterke acteurs zelfs zonder veel poespas in de vorm van rekwisieten of decor stukken, iets mooiers te maken moeten zijn.
Drie keer eerder zag ik een voorstelling van Ontroerend Goed. En die bevielen me alle drie. Heel goed zelfs. Heftige voorstellingen waren dat. Indringende ook. Vooral door de interacties met het publiek. Maar dit? Een voorstelling over de evolutie, van het zwarte gat tot nu, zo’n veertien miljard jaar in ruim anderhalf uur. In omgekeerde volgorde. Nee, dat valt me behoorlijk tegen.
De beginmonoloog van Charlotte De Bruyne is nog wel sterk, en het slot, het kosmologische deel, is wel aardig om te zien. Maar het grootste deel van wat de zeven acteurs (vier uit Gent en drie uit Australië) laten zien en horen, heeft weinig diepgang en is erg voorspelbaar. En is nogal kitscherig.
De muziekkeuze is daar een goed voorbeeld van. De recensent van het Vlaamse Veto zegt het zo: ‘Meteen daarna (na een track van Fuck Buttons) wordt het contemplatieve sfeertje verder ontwikkeld met Spiegel im Spiegel van Arvo Pärt. Steeds mooi wanneer we die poignante compositie te horen krijgen, maar we moeten er wel bij vermelden dat we waarschijnlijk ook tranen van ontroering in de ogen zouden krijgen als iemand het nummer onder een aflevering van Kiekens zou monteren.’
Je kunt af en toe lachen (in het begin), en je kunt er wat van opsteken. Voor scholieren mogelijk toch een redelijk geslaagde voorstelling dus. Hoewel. Misschien zouden die het ook wel saai vinden, net als ik. Maar goed, er zijn geen scholieren. En zo gek is dat niet, want nergens in de informatie van de Stadsschouwburg Amsterdam staat dat het om een voorstelling voor jongeren gaat. Ook niet op de website. Pas als je je kaartje hebt gekocht, kun je het zien. Pas daar staat, achter de voorstellingstitel, (14+).