Een sprookjesachtige begin. De lieftallige Alice, op rode laarzen en in een paarse dirndl: ‘Ik heb een losse draad gevonden op de plek waar de toekomst zou neerdalen … .’ Maar dat lieftallige sprookje duurt niet lang, al heel snel verandert het in een grimmige nachtmerrie.
Regisseur en bewerker Ko van den Bosch lijkt bevangen door angst over ‘wat er op dit ogenblik in Nederland gebeurt’. Ik vat de redenering van Van den Bosch uit het programmaboekje even samen: Politici van nu exploiteren angst en onzekerheid. Politieke partijen die vroeger fatsoenlijk waren, gaan mee in het heersende egocentrisch pragmatisme. Dat verklaart incidenten als vaders die hun dochters in kelders opsluiten en misbruiken. Heel beangstigend allemaal. Vroeger was alles beter, toen mocht je tenminste nog overal roken.
‘Is dit Wonderland? Of zijn we in Hufterije terechtgekomen waar de mensen in doorzonwoningen wonen aan het Rechte Eind?’
‘Er zijn klootzakken buiten Alice, daarom heb ik je hier gehouden.’
‘Vind je me een lekker wijf?’
‘Nou…’
(harder nu) ‘Vind je me een lekker wijf, papa?’
‘Ik heb je hier gebracht in deze kelder om je een meisje te laten blijven.’
Zijn hink-stap-sprong naar de verkniptheid van Josef Fritzl kan ik niet echt volgen, maar met wat Van den Bosch in deze voorstelling als theatermaker laat zien kan ik wel uit de voeten. En ik heb toch ook gesmuld van de tekst, mede dankzij de vertaling van Nicolaas Matsier natuurlijk. Geen gemakkelijke tekst overigens, en door de woordspelingen voortdurend verrassend. En het acteren? Maartje van de Wetering als Alice is een openbaring. Maar ook Wil van der Meer levert een prima prestatie.
Nederland. Achttiende eeuw. Pruikentijd. De acteurs van De Mug zijn archaïsch gekleed. En zo praten ze ook. Ze spreken geen achttiende-eeuws Nederlands overigens. Het is nep. Ook de kostuums zijn, dat is duidelijk te zien, nep. De personages ook trouwens. Dat zijn typetjes. Ondertussen is wat we horen, want veel handelingen zijn er niet, erg informatief. En ook erg om te lachen. Maar als theater is het allemaal niet zo boeiend.
Inhoudelijk zou je de voorstelling een essay over de opkomst van de verlichtingsideeën in het Nederland van die tijd kunnen noemen en een discussiestuk over de vraag hoe het inmiddels met die idealen is gesteld. Vanuit dat oogpunt is het een leerzame avond. En het is een vermakelijke avond, want de toeschouwers genieten, dat is duidelijk te merken. Met tot slot een staande ovatie. En veel blije, glimlachende gezichten. Het publiek heeft blijkbaar gehoord wat het graag wil horen en gaat tevreden naar huis.
Maar stel nou dat Dick van den Toorn zijn personage niet zo overdreven sympathiek zou hebben neergezet? Dat hij er ondanks diens verlichte ideeën een beetje een hork en een drammer van zou hebben gemaakt? En stel nou dat Marcel Musters de op geld en macht beluste koopman niet als een ongeïnteresseerde klootzak zou hebben gespeeld? Maar als een echt mens, als een man die ondanks zijn verwerpelijke ideeën sympathieke trekjes heeft? Zou het dan niet een veel spannender voorstelling zijn geworden?
Dirk Roofthooft is een groot en gelauwerd acteur, hij was bijvoorbeeld een paar jaar geleden nog winnaar van de Louis d’Or. Vanavond maakt hij door nauwelijks van intonatie te veranderen, en bijna niet van tempo, een wel erg ernstige voorstelling van het declameren van gedichten van Joseph Brodsky. Roofthooft gebruikt een zendmicrofoon (in een hele kleine zaal), praat zacht, en heeft een onveranderlijke pose (die van een licht getormenteerde en licht opgejaagde man).
Die ernst en die getormenteerdheid laat hij geen enkel moment los. Ook niet tussen de gedichten door. Vind ik dat een bezwaar? Dat niet. Ik vind het zwaar. Als Roofthooft wat meer zou variëren, af en toe eens wat andere theatrale middelen in zou zetten, zou het me waarschijnlijk beter bevallen.
Maar ik mis toch ook het betoverende dat ik bijvoorbeeld wel ervaar in de manier waarop Brodsky zelf ooit zijn gedicht Nature Morte declameerde. Misschien ligt het aan de taal, werkt het Russisch, hoewel ik dat niet versta, op mij anders, misschien ligt het aan het meditatieve effect van het staccato benadrukken van het eindrijm door Brodsky. Ik weet het niet precies. Daarnaast heb ik ook wel behoefte aan een beetje lucht, aan af en toe een zijstap in een voorstelling van een kleine anderhalf uur.
Ik was al niet zo’n groot liefhebber van het werk van Brodsky. Door de voordracht van Roofthooft en de muziek van Defoort is daar geen verandering in gekomen. Dat speelt natuurlijk ook wel een rol.
Deze voorstelling van Thibaud Delpeut, gemaakt voor de kleine zaal (in het kader van TA-2), is vanavond voor het eerst in een grote zaal te zien. Die overgang naar de grote zaal is grotendeels geslaagd. Vooral omdat de basis, de sterke tekst en de strakke enscenering, staat als een huis. Knap vooral hoe Delpeut tekstdelen uit drie stukken van Sofokles tot één vloeiend geheel heeft weten te smeden.
Een mooie vondst vind ik de dubbelrol van Alwin Pulinckx, die zowel Polyneikes, de zoon van Oidipous, als Haemon, de zoon van Kreon, speelt. Delpeut kan daarmee het thema vader-zoon relatie extra accenten geven, ook al omdat hij Pulinckx een paar keer haast zonder overgang van de ene zoon in de andere laat overgaan.
Misschien werkte het in de kleine zaal wel, maar toch, het spel is aan de brave kant. Te braaf wat mij betreft. Zeker voor een tournee langs de grote zalen zou het allemaal wel wat rauwer mogen.
Wat een geluk dat het Nederlands Theater Festival deze voorstelling selecteerde! Want alleen daardoor heb ik die door vier Congolese en twee Vlaamse acteurs uitgevoerde reflectie op het verleden en heden van de relatie tussen België en Congo kunnen zien.
A l’attente du Livre d’Or is een collage van teksten en scènes uit twee verschillende culturen. Met onder meer onthutsende tekstfragmenten uit het koloniale verleden, een hilarisch Congolees verkiezingsdebat, mysterieuze citaten van Roland Topor, en het op bizarre manier benadrukken van het taalprobleem door de tweeling Stefanie en Barbara Claes. Dat alles onder het motto ‘Wanneer zegt men iets? En als men iets zegt, wat wil dat dan zeggen?’.
De clashes tussen Brussel en Kinshasa worden bij elkaar gehouden door een structuur waarin de aandacht voor de kolonisatie van Congo geleidelijk verschuift naar het ‘koloniseren’ (door de Congolezen) van de Belgen nu. En waarin Europese vertelvormen langzamerhand evolueren naar een Afrikaanse theaterstijl. Met opzwepend taalgebruik, muziek en dans (en af en toe lekker politiek incorrecte humor). Ja, heel fraai allemaal.
Op het podium vijf Chinezen die Mandarijn spreken. Twee professionele acteurs, Siping Yao uit China, en Aaron Chun Fai Wan uit Amsterdam, spelen een vader (die van zijn dochter houdt) en zijn schoonzoon (die van bier houdt). De drie andere personages (de vrouw van de bierdrinker, zijn jongere broer, en zijn moeder) worden vertolkt door amateurs. En o ja, er is geen boventiteling.
Ik versta geen Mandarijn, toch weet ik al snel wie wie is, wie van bier houdt en wie van chocola. Dat komt omdat de acteurs taalles geven en ons precies die Chinese woorden leren die nodig zijn om het verhaal te kunnen volgen.
Edit Kaldor, de Hongaarse maakster van deze Nederlandse productie (waarvan de Nederlandse première op Noorderzon was) zegt dat haar voorstelling zowel over communicatie gaat als over de spanning die het opbouwen van een nieuwe familie met zich meebrengt.
Interessante thema’s, dat wel.
Maar met zo’n zestig woorden en met nauwelijks meer handelingen dan het aanwijzen van voorwerpen kun je die thema’s natuurlijk niet echt uitwerken. Daarom heb ik C’est du Chinois toch vooral ervaren als een vermakelijke en door het amateuristische acteren soms vertederende taalles Mandarijn.
De Roovers deed deze voorstelling, naar een tv-scenario van Dennis Potter, al eens in het theater. Gewoon in een zaal dus. Nu, zeven jaar later, hebben ze het omgewerkt tot locatieproject. Eerst voor Oerol, en daarna vanaf vrijdag 2 juli de Zomer van Antwerpen.
Engeland, 1943. Jongens van zeven (Dennis Potter is van 1935) dagen andere jongens van zeven uit met stoere spelletjes, pesten de zwakste. Meisjes van diezelfde leeftijd testen elkaar in een traditioneel vader en moedertje. De oorlog speelt als achtergrond en inspiratie voortdurend mee.
De zeven acteurs staan niet met hun rug naar de zandheuvel zoals ik hier (bij De Wulp) verwachtte. Met als uitblinkers Sara De Bosschere (Audrey) en Koen De Graeve (Peter), die het meest overtuigend kind zijn, maken ze gebruik van het gevarieerde landschap tegenover die heuvel (waar wij dus met onze rug naartoe zitten). Ze rennen voortdurend rond, gebruiken elke boom, elke struik en elke oneffenheid van het terrein (dankzij de zendmicrofoons gaat dat prima).
Ik kan me haast niet voorstellen dat het verhaal (en de opzet van Dennis Potter om volwassenen kinderen te laten spelen) in de zaal net zo goed tot zijn recht kwam als in deze ideale omgeving voor kinderspel. Zoals De Roovers het hier aanpakt, met een goede tekst (die ook nog eens ergens over gaat), met een optimaal op de locatie toegesneden enscenering, en met een bepaald niet gemakzuchtige maar wel toegankelijke manier van acteren. Ja, zo zie ik het graag. Als ik op zo’n oncomfortabele harde bank zit. Met een deken om me heen geslagen tegen de koude noordenwind.
Na een voorstelling over een belangrijke schrijver hebben semi-intellectuelen het niet altijd even gemakkelijk. De (in hun ogen) iets minder intellectuele nabeschouwers mogen dan wegkomen met ‘Ik snapte lang niet alles hoor, maar ik vond het wel leuk’. Iemand die zich erop voor laat staan wel eens een goed boek te lezen, kan dat natuurlijk niet maken. Gelukkig hou ik wel van voorstellingen die me (ook in de gesprekken na afloop) een ongemakkelijk gevoel geven.
Ksztalt is een intelligente WarmeWinkel-achtige collage over het werk van Witold Gombrowicz, een schrijver waarvan ik nauwelijks iets heb gelezen. Het wordt gespeeld (en is gemaakt) door Lard Adrian, Ali Ben Horsting, Maria Kraakman, Stefan Rokeband en Erik Whien. De laatste dus niet als regisseur maar als acteur.
De échte intellectuelen in de zaal, want die zijn er ook, er zit er zelfs een naast me, zijn uiterst tevreden. Die van naast me roept, iets te vaak naar mijn smaak (misschien wil hij wel dat de hele zaal weet dat hij een intellectueel is) tijdens het applaus heel hard ‘Bravo, bravo, bravo!’
Het is een voorstelling rond het thema ‘vorm’ (ksztalt). Maar je zou ook kunnen zeggen dat het over ‘oordelen’ gaat. Hoe dan ook, dat thema is op een gevarieerde manier neergezet, waardoor de voorstelling zowel voor intellectuele als voor iets minder intellectuele festivalbezoekers (we zijn op Oerol) genietbaar is. Behalve als Erik Whien (met een pruik op) plotseling heel boos doet over het oordelen door toneelcritici. En daarbij zo ongelooflijk streng de zaal in kijkt dat die meteen doodstil is. Dat verrast me volledig. Het lukt me dus niet om op tijd mijn blocnote onder mijn stoel weg te moffelen.
Een fascinerende, intrigerende, maar ook irriterende voorstelling over het Oostenrijkse Rechnitz, waar in maart 1945 locale notabelen, samen met hun gasten (nazileiders en SS-officieren) na een feest uit verveling tweehonderd Joodse dwangarbeiders afslachtten. Elfriede Jelinek laat in haar toneeltekst met verhullend taalgebruik de verhulling van die gebeurtenissen in het naoorlogse Oostenrijk zien, ze maakt met (veel) woorden de cultuur van het Oostenrijkse (ver)zwijgen zichtbaar.
Veel tekst dus, heel veel tekst. En de manier waarop Jelinek met woorden omgaat, nooit rechtstreeks altijd via een taalspel, maakt dat mijn hersenen af en toe flink kraken en piepen.
De daders en de slachtoffers komen niet zelf aan het woord. Goed geluimde boodschappers vertellen het verhaal. Het zijn bedienden die onder het genot van een hapje en een drankje voortdurend van positie wisselen, soms begrip hebbend voor de daders, vaak lachend om de slachtoffers. Het zijn boden die zich behalve aan pizza, kip en schnaps ook ongegeneerd te buiten gaan aan vulgaircabareteske woordspelingen, waarmee Jelinek mij (opzettelijk neem ik aan) behoorlijk irriteert.
De vijf acteurs van de Münchner Kammerspiele zijn stuk voor stuk geweldig, de regie van Jossie Wieler is radicaal en zonder compromissen. Maar toch. Af en toe betrap ik me op de gedachte: ‘Is dit niet vooral iets tussen mevrouw Jelinek en Oostenrijk?’ Of mag ik dat niet denken?
Elfriede Jelinek’s stuk over de handel in seks is door de herhalingen in de tekst (en in de voorstelling ook door de herhalingen in de bewegingen) nogal hypnotiserend. En nogal beklemmend. Susanne Kennedy heeft het eerste deel (een monoloog van een afgewezen vrouw) en het tweede (dat expliciet gaat over hoeren en hoerenlopers) met elkaar verweven. Waarmee ze Jelinek’s nogal pessimistische stelling dat er niet echt een onderscheid is tussen betaalde en onbetaalde liefde extra benadrukt.
Vrouwen worden volgens Jelinek (als ik het tenminste allemaal goed begrijp) door mannen altijd tot (lust)object gemaakt. In Kennedy’s voorstelling kijken de acteurs (onder leiding van de kampioen op dat gebied Çigdem Teke) voortdurend indringend terug (de zaal in). Daarmee lijkt Susanne Kennedy ook de toeschouwer tot object te willen maken. Dat voelt af en toe heel ongemakkelijk. Maar dat is niet erg.
Want wat een voorstelling! Acteurs die elkaars woorden herhalen, met een net iets andere manier van spreken, zodat door die verschillen de betekenis van de tekst (en het hypnotiserende effect) wordt versterkt. Acteurs die voortdurend bewegen, maar nooit volledig op dezelfde manier als een andere acteur (ook niet in de ogenschijnlijk synchroon gechoreografeerde scènes) zodat ook dan die kleine verschillen extra betekenisnuances toevoegen.
Jelinek’s zwartgallige taalorgie wordt minutieus verwoord en verbeeld, in een regie waarin (ook deze keer weer) elk woord en elke handeling (ondanks de zwartgalligheid) bijdraagt aan de schoonheid van het geheel. Ik ben behoorlijk onder de indruk.
Geduldig luistert Jacob naar de herinneringen van zijn dementerende vrouw. Ondertussen ordent hij symbolisch haar gedachten. Omdat ze dat zelf niet meer kan. Haar opengevouwen boeken, waarmee de vloer bezaaid ligt, vouwt hij dicht, dan legt hij ze op een stapel. Langzaam. Beheerst. Totdat hij een nog maar net gemaakte stapel even vlug omver schopt. Heel even laat hij zien dat er onder zijn geduldig luisteren, geduldig helpen, en geduldig zorgen, wel degelijk ook frustratie schuilt.
Het is vanaf het begin duidelijk, en het blijft de hele voorstelling duidelijk, dat de dementerende Emma er later die dag uit zal stappen. Dat om elf uur de dokter zal komen met de spuit. We weten al meteen vanaf het begin dat Emma ervoor kiest om op tijd te zijn, de wilsonbekwaamheid voor te zijn. In het begin van de dementie, nu ze nog kan beslissen. Omdat ze al enige tijd haar boeken niet meer kan lezen, de laatste tijd de gekregen detectives ook niet meer, en omdat ze nu zelfs Nijntje niet meer goed kan volgen. Daarom wil ze dood. Daar verandert niets aan. Ze gaat niet twijfelen. Hij probeert haar niet op andere gedachten te brengen. Contact met de buitenwereld is er niet, hun enige zoon laat niks van zich horen. Ze zijn met z’n tweeën. En met z’n tweeën bereiden ze zich voor op haar dood, straks, over een paar uur.
Wat ontbreekt in De Muurspecht is een dilemma, een conflict. Dat de voorstelling desondanks het volle uur boeit, is te danken aan het acteren van Marcel Hensema. Die laat heel ingetogen de eeuwige liefde van een oude man voor zijn dementerende vrouw zien, met de trage bewegingen die bij de oude dag horen. En omdat schrijver Willem de Vlam ervoor heeft gekozen om geen ‘beren op de weg’ te laten laat komen, geen spanning in het verhaal te creëren, moeten we het daarmee doen.
Voor nieuwe recensies van RiRo moet je naar RiRoToneelrecensies. Moose sluit. Na vijftien jaar. De minirecensies, het nieuws, en de blogs zullen zichtbaar blijven en via Google te vinden. De redactie heeft ervoor gezorgd dat de site zeker nog vijf tot tien jaar als archief in de lucht blijft.