Nederland. Achttiende eeuw. Pruikentijd. De acteurs van De Mug zijn archaïsch gekleed. En zo praten ze ook. Ze spreken geen achttiende-eeuws Nederlands overigens. Het is nep. Ook de kostuums zijn, dat is duidelijk te zien, nep. De personages ook trouwens. Dat zijn typetjes. Ondertussen is wat we horen, want veel handelingen zijn er niet, erg informatief. En ook erg om te lachen. Maar als theater is het allemaal niet zo boeiend.
Inhoudelijk zou je de voorstelling een essay over de opkomst van de verlichtingsideeën in het Nederland van die tijd kunnen noemen en een discussiestuk over de vraag hoe het inmiddels met die idealen is gesteld. Vanuit dat oogpunt is het een leerzame avond. En het is een vermakelijke avond, want de toeschouwers genieten, dat is duidelijk te merken. Met tot slot een staande ovatie. En veel blije, glimlachende gezichten. Het publiek heeft blijkbaar gehoord wat het graag wil horen en gaat tevreden naar huis.
Maar stel nou dat Dick van den Toorn zijn personage niet zo overdreven sympathiek zou hebben neergezet? Dat hij er ondanks diens verlichte ideeën een beetje een hork en een drammer van zou hebben gemaakt? En stel nou dat Marcel Musters de op geld en macht beluste koopman niet als een ongeïnteresseerde klootzak zou hebben gespeeld? Maar als een echt mens, als een man die ondanks zijn verwerpelijke ideeën sympathieke trekjes heeft? Zou het dan niet een veel spannender voorstelling zijn geworden?