Wat een decor! En wat een prestatie van de technici! Het hoogtepunt? Het instorten van de feesttent. Als de gedekte tafels onder de instortende luifel worden bedolven, en het podium daarna met een enorm geraas in een sprookjesbos verandert, vraag ik me wel af hoe dat in godsnaam aan het eind moet. Hoe die feesttent weer onder dat bos te voorschijn moet komen voor de slotscène met de drie bruidsparen. Maar ook dat blijkt, als het eenmaal zover is, net als dat eerste changement, een heel fraai staaltje techniek te zijn. En schitterend om te zien.
Ik ben dus behoorlijk onder de indruk van wat decorontwerper Bernhard Hammer allemaal voor deze komedie van Shakespeare heeft bedacht. Niet alleen vanwege die verandering van feesttent in bos en andersom, maar ook omdat hij met het remmende effect van een kniehoge berg houtspaanders de ideale omstandigheden heeft gecreëerd voor het hijgerige rennen tijdens de nachtelijke achtervolgingen van de vier jonge verliefden.
Wat de acteurs betreft, Pierre Bokma en Antoinette Jelgersma hebben voor hun spel in deze voorstelling al genoeg lof gekregen. Terecht hoor. Maar ik mis, althans in de recensies die ik heb gelezen, een pluim voor Jeroen Spitzenberger.
Niet dat ik teleurgesteld ben in het spel van de andere drie acteurs die de jonge verliefden spelen, maar toch. Komedie is voor veel acteurs moeilijker dan tragedie heb ik me laten vertellen, en Spitzenberger als Lysander slaagt er volgens mij het beste in om de woorden en lichaamsbewegingen van zijn personage precies die lichte toets mee te geven die je bij dit genre verwacht.
Als ik op straat loop, werp ik soms even een snelle blik naar binnen om te zien naar welke tv-programma’s mensen kijken. Het is Oerol, zomer dus, eind van de middag. Toch moet ik ogenblikkelijk aan eind december denken. Want ik zie tot mijn verbazing dat in alle woonkamers de tv op dezelfde zender staat. Iedereen kijkt naar Laura van Dolron op Omrop Fryslân, naar een fragment uit haar voorstelling Laura en Lars. Dat riep, ik weet niet waarom, een associatie bij me op aan oudejaarsconferences.
Drieënhalf jaar later is het zover. Van Dolron’s eerste echte oudejaarsconference. Nou ja, echte oudejaarsconference, ze heeft een ‘best of ’ samengesteld uit eerdere voorstellingen. Maar dat heeft ze heel knap gedaan want het levert een sterk ‘nieuw’ verhaal op. Met een aantal duidelijke lijnen waardoor haar filosofische zoektocht naar zingeving goed zichtbaar wordt. Van nog behoorlijk cynisch bijvoorbeeld in ‘Maggie’ (uit Walden Revisited), waarin spirituele workshops het moeten ontgelden, tot een mild pleidooi voor knuffelen en elkaars hand vasthouden in haar recente voorstellingen. En waarbij (gelukkig) de actualiteit nauwelijks een rol speelt.
Van Dolron zoekt in haar voorstellingen het grensgebied op tussen toneel en cabaret. Tot nu toe lukt het haar om daarbij trouw te blijven aan haar eigen stijl, om in dat tussengebied te blijven en niet te bezwijken voor de verleidingen aan de andere kant van de grens. Natuurlijk valt er bij deze oudejaarsconference genoeg te lachen. Maar dan lachen we als publiek om onszelf, om ons eigen geworstel met het leven. En niet om ‘de ander’, om de politicus waar we het niet mee eens zijn. Het woord oudejaarsconference doet denken aan cabaretiers. Maar de oudejaarsconference van Laura van Dolron is een toneelmonoloog. Een hele goede toneelmonoloog.
Vrijwel meteen na de introductie zit de circusdirecteur tegenover zijn vrouw. Zwijgend. Met trage gebaren spiegelen ze elkaars bewegingen. Typisch de stijl van gastregisseur Ria Marks denk ik dan nog. Maar nadat ze even haar handtekening heeft gezet, schotelt ze ons meteen daarna in een vervaarlijk hoog tempo de ene schitterende circusact na de andere voor.
Waarbij opvalt hoe goed Marks gebruik maakt van de kwaliteiten van de NNT-acteurs. De ontzettend lenige Klara Alexova bijvoorbeeld als tere babygiraffe. Peter Vandemeulebroecke heeft precies de looks voor schietende cowboy en grommende leeuw. Wil van der Meer, met zijn fijne mimiek en lichaamstaal, natuurlijk, als circusdirecteur. En vooral Maartje van de Wetering. Hoe ze, terwijl ze acrobatische hoogstandjes verricht, de aria van de Koningin van de Nacht zingt.
‘Een voorstelling over een circusfamilie die het hoofd boven water probeert te houden in tijden van crises en massa-amusement.’ Zo staat het in de flyer. Dat ‘in tijden van crises en massa-amusement’ maakte me een beetje huiverig. Maar gelukkig. Niks geen obligaat maatschappijkritisch gedoe. Gewoon heel goed gemaakt amusement. Op zaagsel. Over het circus. Met niet meer dan een lichte knipoog naar dat circus. Want dat is mede de kracht van deze voorstelling: het blijft subtiel, nergens wordt het lollig of plat.
Eerst kijken we aan de hand van drie zwartwitfoto’s (van zijn vader, van Willem zelf, en van de dan nog jonge Krenz) mee met de elfjarige jongen die Willem de Wolf in 1972 was. Als de vader meemaakt hoe een ober een bordje neerzet ‘Uw aanwezigheid wordt niet op prijs gesteld’, markeert die vernedering het begin van de wrok.
Elke overwinning op weg naar het communisme zal vanaf dat moment voor de vader, maar ook voor de zoon, niet alleen een overwinning zijn op weg naar vrede en vrijheid, maar ook op weg naar wrok. Want dat is het kernbegrip in de analyse die De Wolf maakt over de utopische periode uit zijn jeugd.
Deel twee speelt in 1997, acht jaar na de val van de muur, in de rechtszaal tijdens het voorlezen van het vonnis tegen Krenz (zesenhalf jaar wegens zijn verantwoordelijkheid voor de doden bij de muur). De Wolf laat Krenz terugdenken aan de periode vlak voor de val, en aan zijn landgenoten die nadat de muur was gevallen massaal op de luxe goederen in het westen afkwamen. ‘Ze wilden het allemaal ook, denkt Krenz, denk ik.’
In het derde en laatste deel van deze monoloog vertelt De Wolf dat voor hemzelf de muur niet in 1989 maar al eerder viel. In 1980 in de bioscoop tijdens de intro van de film American Gigolo. Toen begon voor de communistisch opgegroeide De Wolf ‘het neokapitalisme haar keiharde zegetocht’, want denkt hij: ‘Ik wil dat allemaal ook!’
Een indrukwekkende tekst, door De Wolf zoekend maar beheerst gebracht. Indrukwekkend door het persoonlijke aspect én vanwege de maatschappelijke relevantie. Want vluchten in utopische bewegingen als reactie op (vermeende) vernederingen is van alle tijden.
Vijftig levensgrote poppen op het podium. Zwarte. Met hedendaagse kleren aan. De bedoeling, zo lees ik in het programmaboekje, is dat die poppen een relatie aangaan met zichzelf en met de spelers, dat ze een dreigende aanwezigheid vormen. De spelers staan er vlak bij, dus wie weet, misschien ervaren die zo’n relatie. Maar ik, vanaf mijn plaats in de zaal, merk daar niet veel van, ik vind die aangeklede etalagepoppen vooral in de weg staan en niet echt iets toevoegen.
Ondertussen zet Gijs Scholten van Aschat al meteen aan het begin van de voorstelling de wegens zijn relatie met een studente in opspraak geraakte professor perfect neer. Al na een paar minuten voel ik een lichte antipathie opkomen tegen die man. Precies het gevoel dat me bekroop toen ik de roman las. Heel sterk geacteerd.
Bewerker Josse De Pauw heeft ruim gebruik gemaakt van de monoloog interieur, Scholten van Aschat is dus bijna voortdurend aan het woord. Hij draagt de voorstelling, want hij vertelt het verhaal. En hij doet dat heel goed.
Maar toch, mijn verwachtingen waren heel hoog gespannen, de vorige regie van Luk Perceval die ik zag, Hamlet van het Thalia Theater Hamburg, een rigoureuze bewerking in een gewaagde enscenering, vond ik prachtig. Coetzee’s In ongenade is een indringende en aangrijpende roman. En dat indringende verhaal wordt op het podium adequaat verteld. Maar niet meer dan dat. Ik had door die fantastische Hamlet meer van deze regisseur verwacht. Dus ik ben een beetje teleurgesteld.
Net als in het eerste deel van deze trilogie naar de roman van Robert Musil zijn we in 1913. Bij de dood van hun vader zien Ulrich (de man zonder eigenschappen) en zijn zus Agathe elkaar na vele jaren voor het eerst weer terug. Broer en zus staan nagenoeg onbeweeglijk op het podium, ze praten met elkaar in de onderkoelde spreekstijl die ik bij voorstellingen van Cassiers gewend ben.
Het verrassende is, voor mij, dat in die onderkoelde stijl de ingehouden passie werkelijk van het podium spat, dat ook in een afstandelijke, intellectuele vorm het haast onbedwingbare vuur van het incestueuze verlangen tussen die twee volledig invoelbaar wordt. Met alleen woorden, in een vorm waarvan ik zou verwachten dat vooral mijn verstand zou worden aangesproken, weten Tom Dewispelaere en Liesa Van der Aa me echt te raken. Alleen al het acteren van deze twee maakt de voorstelling tot een waar feest.
Maar er is meer, veel meer. De manier waarop video wordt ingezet bijvoorbeeld, met die mooie symbolische beelden van een bibliotheek, en de, ook al zo symbolische, accentueringen van handen en benen (in plaats van hoofden). Het licht. De kleuren. De luchtigheid die het spel van Marc Van Eeghem in de voorstelling brengt. En natuurlijk de ultieme perfectie in het gebruik van de menselijke stem door Katelijne Damen als Clarisse.
Ja, deze trilogie begint de allure te krijgen van de Proustcyclus die Cassiers een aantal jaar geleden bij het RoTheater maakte. Eerst nog het derde deel, waarin de lustmoordenaar Moosbrugger centraal zal staan, en dan volgend jaar de marathon. De drie delen achter elkaar zien, daar verheug ik me nu al op.
‘Hangt u goed?’
‘Ik hang heel goed. En u?’
Het openingsbeeld is prachtig: drie zangers (sopraan, mezzosopraan en tenor) hangen naast de twee gehangenen, de twee acteurs. Daaronder, op het podium, niet alleen het Orchestre Royal de Chambre de Wallonie maar ook Jan Kuijken met zijn elektrische cello. In het verloop van de voorstelling blijkt er een heel mooie balans te zijn tussen de stemmen, de zang, en de muziek. Het lied aan het begin en aan het eind, het ‘Num verberanda sum quod cogito?’ (word ik geslagen als ik denk), is zelfs ontroerend mooi.
Het gesprek tussen de twee doden, de twee gehangenen, gaat over het “wetenschappelijke denken” van de man (Han Kerckhoffs), en, maar veel minder, het “gelovige denken” van de vrouw (Hilde Van Mieghem). Beiden hangen daar, beiden zijn gedood, om wat ze denken.
Maar. Het openingsbeeld (hoe mooi ook) verandert tijdens de voorstelling helemaal niet meer. De strekking van de dialoog tussen de twee gehangenen is (hoezeer we het daar in de zaal ook mee eens mogen zijn) op de keper beschouwd eigenlijk niet veel meer dan een vrij dun vertoogje over het vrije denken versus ‘ze’ die dat niet accepteren. Veel dramatiek zit er niet in, en er is geen tegenstelling, geen spanning tussen de twee die om hun ideeën vervolgd zijn.
Al met al maakt dat het tot een esthetische, muzikaal interessante, maar ook erg statische voorstelling.
Ik weet niet zeker waar het aan ligt (behalve natuurlijk aan mezelf) maar ik ben niet tevreden. Even vooraf: op één na alle regies van Susanne Kennedy die ik tot vandaag zag vond ik meesterwerken. En ik heb er zeven gezien. Maar deze, de eerste voor de grote zaal, nee deze niet. Het is een gok, want ik was er natuurlijk niet bij, maar het lijkt erop dat er bij de totstandkoming van de voorstelling compromissen zijn gesloten. Met als gevolg een voorstelling die op een aantal punten op twee gedachten hinkt.
Van de zes actrices op het podium zie ik er bijvoorbeeld vijf die consequent (proberen) uit (te) voeren wat inmiddels het handelsmerk is van Kennedy: voortdurend terugkijken (de zaal in), monotoon bewegen zodat er een choreografie ontstaat met hoe de anderen monotoon bewegen, je tekst volledig emotieloos uitspreken, je tekst laten zweven ook als je een dialoog hebt, door, al is het alleen maar in je aandacht, ‘terug te blijven kijken’. Eén actrice onttrekt zich daaraan. En dat is hoofdrolspeelster Els Dottermans.
Ik denk dat het verschil tussen wat de regisseur wil en wat hoofdrolspeelster Els Dottermans bereid is te doen ook van invloed is op wat er met de ironie gebeurt in Fassbinders stuk over vrouwenliefde, macht en liefdesverdriet. In de tekst zelf, in de regie, en in het spel (prachtig bijvoorbeeld hoe Nettie Blanken de rol van de moeder van Petra von Kant volledig ingehouden vertolkt) is die ironie zichtbaar. Maar ook hier onttrekt Dottermans zich daaraan (misschien onbedoeld) met haar meer extraverte manier van acteren. Niet voortdurend, maar wel op wezenlijke momenten.
Bij een onenigheid is een compromis vaak een goede oplossing. Toch was het in dit geval waarschijnlijk beter geweest als een van de twee, Dottermans of Kennedy, had gewonnen. Ervan uitgaand dat mijn gok een kern van waarheid heeft natuurlijk.
Geen meesterwerk dus deze keer vind ik. Maar zeker geen slechte voorstelling. Het zwijgende spel van Bien De Moor als bediende Marlene bijvoorbeeld. Dat is wèl meesterlijk. Een bijrol weliswaar. Maar een nominatie voor een acteerprijs waard als ik het voor het zeggen zou hebben.
Audience van Ontroerend Goed is ervaringstheater waarbij het publiek op een zodanig extreme (volgens sommigen te extreme) manier wordt gemanipuleerd dat het voor niemand mogelijk is om geen standpunt in te nemen. Op het podium een scherm en een camera. Gericht op ons. Soms zoomt de camera in op een individu, dan weer maakt die van ons, of we nou willen of niet, een groep. En voortdurend zien we onszelf op het grote scherm voor ons.
Dit is wat je zou kunnen ervaren: Wat gebeurt er met je als je deel wordt van een groep? Op welk moment heb je de mogelijkheid voorbij laten gaan om nog als jezelf, als individu, te reageren? Wat doe je als de groep wordt meegesleept of als iemand uit de groep onder druk wordt gezet? Hoe rechtvaardig je je keuze om daarin wel of niet mee te gaan of om wel iets of juist niets te doen? Hoe verantwoord je het voor jezelf dat je niet ingrijpt als je vind dat iemand (een vrouw op de eerste rij) te grof wordt beledigd. Waarom doe je niets terwijl je wel vind dat het te ver gaat? Door jezelf, zoals ik, te blijven voorhouden dat het theater is? Doet dat er dan toe?
In augustus was deze controversiële maar fenomenale voorstelling te zien op het festival in Edinburgh. De recensies in de Britse pers waren over het algemeen lovend. Gelukkig las ik ze pas nadat ik de voorstelling al had gezien, want ze geven wel bijna allemaal teveel weg. Vooral de meest beladen scène, waarbij het publiek eerst wordt geprovoceerd en dan heel geraffineerd uit elkaar wordt gespeeld, is in nogal wat recensies uitvoerig bediscussieerd. Audience was helaas maar één keer in Nederland te zien, op het festival Jonge Harten in Groningen. Je kunt er binnenkort nog wel naartoe in Londen, de hele maand december in het Soho Theatre.
Omdat ik niet de illusie heb dat ik het zelf beter onder woorden kan brengen een paar citaten uit die Britse recensies:
‘This production will effect you on a really personal level.’
‘A truly disturbing exploration of what happens to us when we become part of a crowd, and suspend (however briefly) our right to act and think for ourselves.’
‘Whatever choices you make, you will be left feeling manipulated and unsettled by the experience. And, I’m sure, deeply divided about whether this is a good or a bad thing.’
‘You may not enjoy it, but I’m not sure you’ll regret it either.’
Wie, zoals ik, Van Dolron als theatermaker een beetje heeft gevolgd, kon, zeker na haar drie vorige voorstellingen, verwachten dat ze in Wat nodig is volledig en zonder relativering zou kiezen voor het (seculiere) boeddhisme. Van Woensel is daar ook beland, zij het op een wat minder geleidelijke manier. In tegenstelling tot bij de première van afgelopen vrijdag zijn ze met z’n tweeën (Steve Aernouts is er niet bij). Elkaar afwisselend doen Laura van Dolron en Oscar van Woensel hun verhaal.
Omdat ik Van Dolron al vrij lang volg, is niet alles wat ze nu op het podium zegt nieuw en verrassend. Misschien mede daarom maakt de spectaculaire metamorfose van Van Woensel op mij de meeste indruk. Is deze lieve, zachte man met die mooie ogen echt dezelfde man als die woest ogende, dubbele Jamesons zonder ijs naar binnen slaande, agressieve drugsverslaafde van een aantal jaar geleden?
Een paar citaten van de bescheiden en vriendelijk sprekende Van Woensel:
‘Ik heb een nieuwe verslaving: dingen niet doen.’
‘Discipline is hartstikke leuk.’
‘Ik ben gelukkig als ik op de vensterbank leun en naar de regendruppels kijk, ik ben niet meer afhankelijk van anderen. Toen zocht ik bewondering. En om die bewondering in stand te houden had ik publiek nodig. Altijd. Dat maakte me extreem angstig en eenzaam.’
Aandacht, discipline, het nu, niet oordelen, en goed zorgen voor je lichaam, dat zijn een paar van de thema’s die niet alleen Van Dolron maar ook Van Woensel steeds benadrukt:
‘Toen was ik een non-conformist, toen was ik ook een intellectueel.’
‘En ik vond een lichaam burgerlijk.’
Hein Janssen zet boven zijn recensie in de Volkskrant geen sterren. Hij wil, in de geest van wat hij gezien heeft, geen mening geven, geen oordeel vellen. Hij noemt de voorstelling meer een sessie dan theater. Ik kan me daar in vinden. En ook mij heeft die sessie goed gedaan.
Geduldig luistert Jacob naar de herinneringen van zijn dementerende vrouw. Ondertussen ordent hij symbolisch haar gedachten. Omdat ze dat zelf niet meer kan. Haar opengevouwen boeken, waarmee de vloer bezaaid ligt, vouwt hij dicht, dan legt hij ze op een stapel. Langzaam. Beheerst. Totdat hij een nog maar net gemaakte stapel even vlug omver schopt. Heel even laat hij zien dat er onder zijn geduldig luisteren, geduldig helpen, en geduldig zorgen, wel degelijk ook frustratie schuilt.
Het is vanaf het begin duidelijk, en het blijft de hele voorstelling duidelijk, dat de dementerende Emma er later die dag uit zal stappen. Dat om elf uur de dokter zal komen met de spuit. We weten al meteen vanaf het begin dat Emma ervoor kiest om op tijd te zijn, de wilsonbekwaamheid voor te zijn. In het begin van de dementie, nu ze nog kan beslissen. Omdat ze al enige tijd haar boeken niet meer kan lezen, de laatste tijd de gekregen detectives ook niet meer, en omdat ze nu zelfs Nijntje niet meer goed kan volgen. Daarom wil ze dood. Daar verandert niets aan. Ze gaat niet twijfelen. Hij probeert haar niet op andere gedachten te brengen. Contact met de buitenwereld is er niet, hun enige zoon laat niks van zich horen. Ze zijn met z’n tweeën. En met z’n tweeën bereiden ze zich voor op haar dood, straks, over een paar uur.
Wat ontbreekt in De Muurspecht is een dilemma, een conflict. Dat de voorstelling desondanks het volle uur boeit, is te danken aan het acteren van Marcel Hensema. Die laat heel ingetogen de eeuwige liefde van een oude man voor zijn dementerende vrouw zien, met de trage bewegingen die bij de oude dag horen. En omdat schrijver Willem de Vlam ervoor heeft gekozen om geen ‘beren op de weg’ te laten laat komen, geen spanning in het verhaal te creëren, moeten we het daarmee doen.
Voor nieuwe recensies van RiRo moet je naar RiRoToneelrecensies. Moose sluit. Na vijftien jaar. De minirecensies, het nieuws, en de blogs zullen zichtbaar blijven en via Google te vinden. De redactie heeft ervoor gezorgd dat de site zeker nog vijf tot tien jaar als archief in de lucht blijft.