‘Hangt u goed?’
‘Ik hang heel goed. En u?’
Het openingsbeeld is prachtig: drie zangers (sopraan, mezzosopraan en tenor) hangen naast de twee gehangenen, de twee acteurs. Daaronder, op het podium, niet alleen het Orchestre Royal de Chambre de Wallonie maar ook Jan Kuijken met zijn elektrische cello. In het verloop van de voorstelling blijkt er een heel mooie balans te zijn tussen de stemmen, de zang, en de muziek. Het lied aan het begin en aan het eind, het ‘Num verberanda sum quod cogito?’ (word ik geslagen als ik denk), is zelfs ontroerend mooi.
Het gesprek tussen de twee doden, de twee gehangenen, gaat over het “wetenschappelijke denken” van de man (Han Kerckhoffs), en, maar veel minder, het “gelovige denken” van de vrouw (Hilde Van Mieghem). Beiden hangen daar, beiden zijn gedood, om wat ze denken.
Maar. Het openingsbeeld (hoe mooi ook) verandert tijdens de voorstelling helemaal niet meer. De strekking van de dialoog tussen de twee gehangenen is (hoezeer we het daar in de zaal ook mee eens mogen zijn) op de keper beschouwd eigenlijk niet veel meer dan een vrij dun vertoogje over het vrije denken versus ‘ze’ die dat niet accepteren. Veel dramatiek zit er niet in, en er is geen tegenstelling, geen spanning tussen de twee die om hun ideeën vervolgd zijn.
Al met al maakt dat het tot een esthetische, muzikaal interessante, maar ook erg statische voorstelling.