Kleine performance over lijnen, ballen en symmetrie. Er zit een leuk effect in met een schattig zelfgemaakte blauw-filter bril. Erg Sanne van Rijn-esque (speciaal ‘Langzaam tot nul’), maar dan iets minder scherp.
Iets zwaardere kost dan de eerdere voorstellingen die ik zag van Van Gestel, maar nog steeds prettig absurd. Leuk samenspel, toffe locatie. Tomaatje voor de beetje clichématige benadering van het thema gaming.
Oei, wat een laffe hap. Twee uur lang opbouw en geen pay-off. Voyeurisme bij twee naast elkaar gelegen slaapkamers. Hij ziet haar, maar zij hem niet (Of toch wel? Je mag het helemaal zelf invullen!). Als toeschouwer zie je ze allebei en ik zit me af te vragen waarom voyeurisme in het theater eigenlijk nooit werkt. En of ik de enige ben die deze voorstelling een nogal seksistische mannenfantasie vind. En oja: ik geef nu een laatste waarschuwing voor mimers, performance-bouwers en andere makers van visueel theater: als je teksten gebruikt laat die dan schrijven door daartoe bekwame professionals. Er zijn volgens de laatste berekeningen zo’n 200 werkzoekende toneelschrijvers in Nederland en Vlaanderen die graag een dergelijke opdracht willen aannemen. Geen ge-doe-het-zelf meer aub. Dank u.
Niet oninteressant, jonge regisseur Kennedy is ver gekomen. Maar het blijft te veel tonelerig, inderdaad niet fysiek en gevaarlijk genoeg. Ben er nog niet uit of die Sarah Kane nu wel interessant blijft. Decor vond ik erg goed (hee hart met lichtjes; zie ook Sexual Perversity), net als Marie Louise Stheins. De rest wat minder.
Arm Engeland, een heel land zonder Jan Joris Lamers…
Het had wel mooie momenten, deze geschiedenis van de wereld waarin mannen achter vrouwen aanrennen (en andersom), iemand niet weet wat je met een laptop zou moeten, en iemand de hele tijd met het weer bezig is, terwijl ‘the thrust of history’ aan ze voorbijtrekt. De megalomanie van een voorstelling over álles wordt goed onderuitgetrapt, al is de filosofische strekking wat dun. Maar het acteren, daar struikel ik echt over: het blijven actreutels, die bestudeerd op effect spelen. De spelers van Discordia, ‘t Barre Land of Dood Paard zouden zoiets veel losser, intelligenter en daardoor gedurfder aanpakken.
Mijn aanvankelijke fascinatie sloeg halverwege toch om in ergernis. Qua thematiek is Provily’s werk verbonden met dat van zijn generatiegenoten, ik zag echo’s van Broeders en Stillen. Maar die andere voorstellingen zijn dan zo’n klasse beter, scherper en indringender dat de rommelige leegte (gedoe met soundscape en deuren) in Lichaam des te meer opvalt. Daarnaast probeert HZT deze voorstelling zo nadrukkelijk in een experimenteel en ‘theoretisch verantwoord’ kader te plaatsen (verwijzingen naar Kantor en Artaud in het programmablad). Dat kan ik Provily niet aanrekenen, maar HZT wel en het is storend. Wel een gewei voor de twee mooie scènes aan het begin, die allebei een eigen, gevaarlijker voorstelling kunnen opleveren.
Jörgen Tjon A Fong’s urban/standup/techno theater ontwikkelt zich langzaam maar zeker. In deze voorstelling wordt het heel spannend als hij de controle geheel uit handen geeft, aan het publiek. Het is knap hoe hij de sfeer open weet te houden. Jammer is alleen dat zijn inhoudelijke inspiratie (het sociologie-light boekje ‘The Tipping Point’, over hypes) zo waanzinnig oppervlakkig is dat de voorstelling iedere intellectuele slagkracht mist. Jammer, want de vorm is goed.
Tussen mij en John Fosse gaat het gewoon nooit goed komen. Maar als er een voorstelling was geweest die me over de streep had kunnen trekken was het deze geweest. Scherp geregisseerd en knap tekstbehandeld, maar het blijft voor mij te zwak, teveel Ibkett (of Becksen). En jammer dat Ivan Walhain niet iets gevaarlijker was, hij bleef vooral beklagenswaardig, maar dat kan de avond wezen.
Hesse ken ik eigenlijk helemaal niet. Hippie-bijbel, zei iemand achteraf, en toen begreep het wat beter. Ik zag vooral een levendige apologie voor het noodzakelijk kunstenaarschap, erg goed gespeeld door Ali Ben Horsting, Lard Adrian en speciaal Bram Coopmans die als wat stijve bibliothecarissen het sprookjesachtige verhaal vertellen. Enige aanmerking die ik heb is dat het verhaal soms iets té zeer werd aangekleed, alsof de makers bang waren dat het anders niet entertainend genoeg zou zijn.
Hier werd ik niet echt blij van. Enorme, diepe speelvloer, bezaait met stoelen, acteurs met kostuums in ieder hun eigen primaire kleur, psychologisch jaren ‘70 geneuzel van Woody Allen en een ouderwetsig soort half-ingeleefde speelstijl. Nina Deuss vond ik positief opvallen, Marie Christine de Both is goed, maar erg karikaturaal en dat waren de pluspunten alweer.
Productie van studenten van verschillende toneelscholen, op zich al bijzonder. Verzameling absurde autobiografische verhalen met open plekken ertussen. Sommige acteurs zijn beter dan andere, de setting maakt het een beetje opsommerig, maar er zit een aangenaam soort openheid in het spel, waardoor ik zelf mag associëren. Dat was prettig. Oh ja, de Discoria-cirkel is definitief rond (1987: iedereen houdt van Discordia; 1998: niemand houdt van Discordia; 2009: iedereen houdt van Discordia).