We hadden eigenlijk best een gezellige avond vrijdag. We kregen een stukje toneel voorgeschoteld en konden nadien nog eens wat bijpraten met Bart Gerard (niet toevallig ook de regisseur van dienst) en Nele Vervaeck (een oude bekende, “Remember ‘Closer’ anyone ?”). In het Theaterkaffee aan de overkant van de schouwburg omdat het café naast de schouwburg geen zin had om open te blijven tot na de voorstelling. Eigenlijk wel een gezellig cafeetje. Ik was er nog nooit geweest. Al moet gezegd dat de mevrouw van dienst het even moeilijk had toen de mensen massaal binnenstroomden na de voorstelling. Ze waren duidelijk niet voorzien op zo’n massa volk. Dat bleek ook toen we ons tweede glaasje wijn vroegen en er blijkbaar geen wijnglazen meer ter beschikking waren.
Het stuk dan. “Familieportret” brengt wat de titel doet vermoeden. Een portret van een familie. Een familie marginalen. Moeder doet haar best om haar kinderen te onderhouden en dat is niet zo evident want de één is al een grotere leegloper dan de andere. Patrick is een halve crimineel die op het punt staat te trouwen met een allochtone. Albert is zo zot als een achterdeur en heeft er al een aantal zelfmoordpogingen op zitten en Amelle is zo labiel als maar kan. Zij is getrouwd met Raymond die zijn tijd verdoet met niets doen en naar stevige muziek luisteren. Gelukkig heeft mama Louies nog buurman Pinchard bij wie ze af en toe wat troost vindt. Het onderwerp van dit stuk is ook zijn grootste zwakte. Het gaat eigenlijk nergens over en kabbelt wat voort zonder echt naar een hoogtepunt te gaan. Bijna op het einde wordt er dan nog een “twist” gegeven aan het verhaal die niemand had zien aankomen en waar verder ook niets mee wordt gedaan.
Pas op, het was allemaal niet zo slecht gedaan hoor. De acteurs waren allemaal van een redelijk niveau (op twee na dan misschien) en hier en daar zat er ook een leuke regievondst in (zoals de kapotte lamp). Ook wel een leuk gebruik van licht door enkel de woonkamer zelf te belichten en niet wat zich daarrond bevond. Hierdoor stond er af en toe wel eens een acteur in het donker, maar dit mocht wel en droeg bij tot het idee dat deze mensen het niet al te breed hebben en zelfs geen geld genoeg hadden om voldoende licht te kopen om hun appartement volledig te belichten. Daar zal het dus echt niet aan gelegen hebben. Alleen kon het stuk mij niet voldoende boeien. Gelukkig dat het dan ook maar anderhalfuur duurde …
Theu Boermans zocht twee jaar naar subsidie, vond die uiteindelijk, en maakt nu onder de noemer Het Derde Bedrijf een doorstart met een stuk van de Zwitser Lukas Bärfuss. Waarin een geoloog jarenlang op zoek is naar olie. Of hij die vindt, en wat hij uiteindelijk nog meer vindt, verklap ik niet.
De regie, het spel, en niet te vergeten het decor, zijn van een hoog niveau. De tekst is af en toe misschien wat meer literair dan dramatisch. Ik vind dat niet erg, maar ik kan me voorstellen dat je daar wel van moet houden.
Het verhaal wordt vooral verteld vanuit de vrouw van de geoloog die samen met haar inlandse hulp wacht op de terugkeer van haar man. Het begint met een prachtige dialoog tussen die egocentrische, ruwe en onvriendelijke Eva (Tamar van den Dop) en de inlandse (mooie rol van Myranda Jongeling). Later zijn er vooral monologen (Van den Dop) en tot slot heftige confrontaties als de geoloog (Marcel Hensema) en de hem vergezellende ingenieur (Joris Smit) terugkeren.
Iets minder vind ik Eva’s wanhopige angstgesprekken met haar droomfiguur, en hoe ze daarvan af probeert te komen. Een psycholoog, die me verzekert ter zake kundig te zijn, vertelt me dat haar advies in zo’n geval zou zijn ‘feed your demons’ en zeker niet ‘eat your demons’.
Al met al een goede voorstelling. Mooie metafoor ook voor de alsmaar voortdurende honger van maatschappijen als Shell, en de gevolgen die dat heeft in allerlei landen. Ook een aanrader dus voor de medewerkers van dat bedrijf in Amsterdam.
Een verbrokkelde toren van verwachtingen
Blasted, het eerste en misschien meest controversiële werk van Sarah Kane gaat over een meisje, Cate, en een journalist, Ian, die in de veiligheid van hun gezamenlijke hotelkamer de eenzaamheid willen verdringen, warmte en liefde zoeken terwijl de buitenwereld wreed verandert. Het duurde dagen voor ik iets durfde te schrijven over deze voorstelling. Sarah Kane kent vanaf het eerste jaar van mijn studie al mijn grote bewondering en haar teksten weten me dieper te raken dan menig toneelauteur ooit heeft kunnen doen. Door deze waardering ging ik met toren hoge verwachtingen en diep in mijn onderbuik een bangige jeuk naar de interpretatie die de Toneelschuur dit seizoen het publiek voorzet.
Teleurstelling, en daarmee de eerste tomaat, was het eerste gevoel dat zich meester van me maakte. Een bijna infantiele Cate riep een vreemd gevoel bij me op en liet mijn sensitieve armhaartjes lichtelijk rijzen. Het kinderachtige gedrag en gebruik van de stem van Eline Camp nemen de kracht die Cate in de tekst op momenten nog lijkt te kennen totaal weg.
Tomaat numero twee staat voor een, naar mijn mening, verkeerde behandeling van de eerste twee delen. Blasted is opgebouwd in drie delen: een socio-realistisch deel, een surrealistisch deel en een expressionistisch deel. In het eerste deel wordt een conventioneel beeld geschept over een relatie tussen twee mensen, een vreemde relatie misschien, maar een relatie. In het tweede deel wordt de relatie tussen Cate en Ian absurder en dit deel eindigt met het door de soldaat betreden van de hotelkamer. De grootste zwakte van de eerste twee delen in de enscenering van de Toneelschuur is voor mij het gebrek aan een goede opbouw van het verhaal en de spanning. Door dit gebrek komt de soldaat uit het niets waardoor een aantal toeschouwers dit logischerwijs als een grap beschouwt, wat het zeer zeker niet is!
Twee geweien krijgt deze voorstelling daarentegen wel voor het laatste expressionistische gedeelte. Na het exploderen en het instorten van de hotelkamer weten de acteurs, over het algemeen Peter Blok, me te pakken (gewei één). Kane dwingt de personages in een korte opeenvolging tot zoveel afgrijselijk en mythisch voordoende acties die als onwerkelijk en fake over kunnen komen als er door de makers niet enorm veel energie en subtiliteit wordt gestoken in de behandeling ervan. Delpeut en zijn acteurs slagen er in deze laatste scènes goed in om de stof die Kane ze aan heeft gedragen eerlijk te gebruiken, waardoor de eenzaamheid en pijn die de personages in dit laatste deel verdragen, of niet, je ogen uitzuigen (gewei twee).
Tot slot een laatste gewei omdat deze voorstelling, ondanks het niet met een zegenvlag op mijn toren van verwachtingen kunnen staan, er voor heeft gezorgd dat deze tekst net als haar andere parels van tekst niet met Kane ten onder zijn gegaan en nog steeds gevierd worden in het theater van vandaag.
Een te persoonlijke ode.
Van binnen door woede aangevreten heb ik de nieuwste voorstelling van Nieuw West beleefd. “Een roadmovie” noemt dit gezelschap de voorstelling Dalles, “een gehallucineerde trip, een heel persoonlijke ode aan Amerika”, misschien wel een te persoonlijke ode. Van de inhoud is niet veel bij me aangekomen door het onverstaanbare gemompel, constante gekrijs en de grote afleidende ergernis die deze voorstelling bij me op riep door zowel een afgrijselijke manisch gestoorde manier van acteren door de mannelijke acteur, als het amateuristische gehuppel van de ‘danseres’. Toen John de zwalkende Jacky voor de derde keer opdroeg om het één of andere iets ‘af te maken’ en daar op volgende een geweer af te vuren, droomde ik van een ongrijpbare kracht die me meester zou kunnen maken van hetzelfde geweer om het tegen zijn bezitters te gebruiken. Misdadigheid riep deze voorstelling in me op en of dat hetgeen is wat kunst zou moeten doen? Gelukkig heb ik deze draak van een voorstelling maar met weinig mensen moeten verdragen, want geen ander zou ik zo een ervaring toe wensen.
Wat een saai stuk. Heeft toch ooit de Pulitzerprijs gewonnen, 35 jaar geleden. Misschien keken we toen wat anders tegen sommige dingen aan. Wat ik nu zag: een kibbelend stel. Alweer. En de opkomst van een paar hagedisachtige wezens. En dan gaat het stuk over de angst voor verandering. Geeuw.
Wat me vooral bezig hield was het ver over-the-top spel van Monique Kuijpers. Dat ADHD-gedoe irriteert bijzonder. Zou de regisseur tijdens een repetitie niet eens hebben kunnen zeggen: doe nou eens negentig procent minder? Nu werd je horendol van het slaan op een bovenbeen, het stampen met een voet en de verregaande bekkentrekkerij. En of je wilt of niet, je blijft er naar kijken, terwijl haar tegenspeler veel interessanter is in zijn spel. Less blijft more!
“Frankie & Johnny” kende ik vooral als de film met Al Pacino en Michelle Pfeiffer in de hoofdrollen. Een leuke film met een taterende Al Pacino en een bij momenten broze Michelle Pfeiffer. Dit werd hier nog eens overgedaan door Bert Cosemans en Marleen Merckx. En het moet gezegd, ik heb mij niet verveeld. Ik vond het best een aangenaam kijkstuk. Gelukkig ook dat het stuk al bij al maar anderhalf uur duurde en dat was ook meer dan genoeg. Frankie en Johnny werken in dezelfde snackbar. Hij als kok en zij als serveuse. Na een avondje stappen belanden ze bij elkaar in bed. Zij wil dat hij naar huis gaat. Hij heeft nog geen zin en probeert alle argumenten aan te halen om haar te overtuigen dat ze voor elkaar gemaakt zijn. En zo krijgen we een aangenaam spelletje van afstoten en aantrekken. Niet meer dan dat, maar ook niet minder. Zowel Bert Cosemans als Marleen Merckx doen waar ze voor betaald worden, en dat is acteren. Ik heb vooral genoten van het spel van Cosemans, maar ook Marleen Merckx kweet zich meer dan behoorlijk van haar taak.
Om van een echte klassieker te kunnen spreken, heeft het stuk zelf net iets te weinig te bieden. Na een tijdje heb je het wel gehad. Als Johnny voor de zoveelste keer een pleidooi afsteekt over waarom ze nu eigenlijk wel voor elkaar gemaakt zijn, dan heb je dat op de duur wel gehad. Langs de andere kant zijn dit wel twee leuke personages om te volgen en te bekijken. Ik vond het ook een hele mooie en functionele belichting. Ze begonnen naakt en in het donker. Eerst werden dan één voor één de nachtlampjes ontstoken en tenslotte werd de luchter aangestoken. Ook het maanlicht werkte goed. Het werd een aangename avond in het gezelschap van Frankie en Johnny en natuurlijk Grietje, die de hele tijd naast mij zat. Kortom, wil je een avondje pretentieloos amusement zonder meer, ga dan zeker eens kijken naar “Frankie & Johnny”. Tot toneels !
Leuk en relevant stuk. En aardige metafoor en spiegel die lekker werken. Blij dat dat nog kan. De bimborol van Fockeline Ouwerkerk is erg sympathiek en de Amerikaan van Sieger Sloot overtuigt prima.
Tomaat voor het wringen en inzakken tegen het einde. Het eindeloze geschreeuw (ik snap dat die zalen groot zijn, maar moet dat echt?). Het laten liggen van duidelijke referenties die je had kunnen maken.
En belangrijkste tomaat voor de uitleg en het met nadruk vertellen van alles wat er gebeurt. Om David Simon te citeren: “Fuck the exposition”. Maar als je de uitleg laat varen hou je hier denk ik weinig meer over dan een oppervlakkig begrip van de wereldeconomie en een karikaturale behandeling van populistisch-rechts. Dat mag beter.
De tomaten zijn voor details. Het is zeker wel geslaagd en een milde aanrader.
Een ademloze zucht door een lege kamer
Over sommige voorstelling is weinig ander te zeggen dan dat er weinig te zeggen is over de voorstelling, zo ook bij ’In Wankel Evenwicht’ van Impresariaat WallisFinkers. De tekst van Edward Albee laat me op momenten, door haar eigen kracht, verlangen naar mysterie en iets om me aan te branden. In deze enscenering echter, blazen de acteurs ademloos tegen de woorden alsof het veertjes zijn die in de lucht gehouden moeten worden. De voorstelling is te gepolijst en mist klauwen. In tegenstelling tot de wervelwind die huis, dorp, land zou moeten verwoesten is de wervelwind een bruin draaikolkje in een glas whisky die niet verder komt dan de vier wanden van het huis volle huis, vol met leegte. In het spel van Anneke Blok bespeur ik af en toe een waas van mysterie en zij slaagt er daarmee in om me op momenten met haar rol van alcoholistische zus, die in mijn beleving niet geschikt is voor haar, te intrigeren. Maar de vragen die deze voorstelling op zouden moeten roepen omtrent vriendschap, huwelijk en familie blijken zwak en zinken net als de gevallen veertjes, nat van de whiskey.
NNT biedt medicijn zonder bijwerkingen tegen kankerende samenleving
Zacht geel licht en zoetgevooisde klanken vullen de als een uit de jaren veertig afkomstige bar gecamoufleerde Machinefabriek, waar mensen her en der aan tafeltjes knus zitten te genieten van de vaste acteurs van het Noord-Nederlands toneel (jammerlijk met uitzondering van Peter Vandemeulenbroecke) die een voor programma verzorgen voorafgaand aan het grote geweld: ‘Aarsschaafsel en Korrelfotze: eerste oudejaarsconference van 2011’. Het NNT weet wederom een krachtige sfeer te creëren die je thuis laten voelen.
Het hoofdprogramma blijkt een cabareteske chemokuur tegen het gezwel dat de hedendaagse Nederlandse samenleving is, een goed gebalanceerde cocktail bruisend van humor en kritiek. De hoofdpersonages mevrouw Aarsschaafsel (Malou Gorter) en mevrouw Korrelfotze (Ko van den Bosch) vloeken en tieren, als een soort PVV propagandisten, over alles wat los en vast zit en juist door de tirades van deze dames tekent deze voorstelling de inhumane denkbeelden van de heersende politiek op een lichte, maar scherpe manier af tegen de achtergrond van de Nederlandse vlag. Of de voorstelling meer doet dan enkel het tonen van de eerder genoemde inhumane denkbeelden, blijft nog maar de vraag, maar een vermakelijke voorstelling geeft het NNT je zeker.
Malou Gorter blinkt uit in haar humoristische zijn door minimaal gebruik van alles wat ook maar kan duiden op iets dat ‘over de top’ genoemd kan worden. Ze schreeuwt zeker en parodieert, maar anders dan Wil van der Meer, die in het voorprogramma zijn komisch talent in zijn verwijderde appendix lijkt te moeten zoeken, ontploft het publiek van het lachen door de kleinste bewegingen van Gorter. Verder wil ik nogmaals het ultiem geweldige en afgrijsingwekkend sublieme taalkundige talent van Van den Bosch vieren, want wat weet deze man heerlijk geurende en klinkende uitwerpselen van taal te produceren.
Als deze eerste oudejaarsconference van 2011 een bode is van wat het NNT het komende jaar te bieden heeft, dan ben ik blij met de verbondenheid met de samenleving, maar vraag ik nog iets scherpere kanten waar ik me dit jaar aan snijden kan.
Ooit heb ik (delen van) Lucifer gelezen, vanavond hoorde ik de tekst over de ‘eigen volk eerst’ reflex van de engelen voor het eerst volledig uitspreken. Want Sofie Decleir, Koen Van Kaam en gastacteur Jan Decleir doen geen enkele concessie aan de oorspronkelijke taal van Vondel. De drie acteurs houden steeds een levensgrote antieke stapop in hun handen om te laten zien welk personage ze uitbeelden, maar ze laten toch vooral de taal het werk doen.
Angst voor het nieuwe, gevoel van onmacht over wat je als willekeur ervaart, de drang daartegen in opstand te komen, thema’s die ook nu actueel zijn, maar een fabel over de moeite die hemelbewoners hebben met nieuwkomers, met Gods schepping de mens, komt natuurlijk wel wat archaïsch over.
Ondertussen is het wonderbaarlijk om mee te maken hoe die zeventiende-eeuwse alexandrijnen op het podium tot leven komen, is het een belevenis om het ook nu nog meesterlijk klinkende ritme van Vondel’s taal te ervaren. Vooral dat is de verdienste van deze voorstelling.