David Harrower is een toneelschrijver wiens stukken ( eerder onder meer “Messen in hennen”) je te denken geven. Malpertuis is een toneelgroep die behalve je oog en oor, ook een beroep op je verstand doet (zoals eerder dit seizoen met “De Val”). De combinatie van beiden levert ook ditmaal weer een adembenemende voorstelling op. Dat komt bijvoorbeeld door het prachtbeeld van de aan kabels opgehangen versierde badkuip, met daarin de van continent naar continent vliegende rockster. Maar nog meer door de overtuigend gebrachte paradox van de onontkoombare eenzaamheid van elk van de zeven personages en hun gedoemde, niet aflatende drift de anderen ter leniging daarvan, te bereiken. Goed hoor.
Ja, er doet een leuk jongetje en een vertederend meisje in mee. Ja, Loes Luca is altijd een verademing. Ja, al die jonge amateurs zien er goed uit. Maar ja, Let’s Dance is als voorstelling dus helemaal niks. Als je een kleine dertig gulden (€ 12,50) entree vraagt, moet je meer leveren dan een geslaagde jaarlijkse schoolmusical. Laat ik bij O.T. maar aan een vroegere productie als “Het Ongeval” blijven denken. Eén gewei voor die goeie herinnering.
Je zou het voor een grabbelton kunnen houden: veel vragen, existentiële en geestige vragen, veel verhalen over verspeelde perfecte partners, over een teckel in een lift, over liefde en blauwe stoelen, over een kind in coma. Er komt ook nog een onwaarschijnlijke stoet bronnen langs: Max Frisch en de apocriefe werken George S. Patton, de USAF en Anton Tsjechov en vele, vele anderen. Maar het wonder is geschied. Door Frank Vercruyssen. Hij lijkt uiterlijk een beetje op John Malkovich en deze solo ligt ook op diens niveau. Hij weet de samenhang en structuur van dit onmogelijke patchwork te suggereren. En hoe! Dit is één van de ontroerendste, grappigste en beklijvendste producties van dit seizoen.
Dennis Potter maakte TV-kunst. Met veel betoverend Forest of Dean en de angsten, gruwelen en beklemmingen van een WOII kindertijd. Dat geldt zeker voor zijn Blue-Remembered Hills uit ‘79. De (zeven) Roovers leveren er nu een sobere maar boeiende en indringende toneelversie van af. Overeenkomstig de wens van de meester met volwassenen die overtuigend zevenjarige kinderen spelen. En die zo invoelbaar maken hoe je in die periode onzeker, gretig en vol verwachting de onveilige wereld binnenstapt. Lof.
Ideeën hebben ze. Lef hebben ze. En een eigen stijl. Leuk is het ook (soms). Bovendien intrigerend (steeds). En de Bloeiende Maagden zijn blijkbaar wars van compromissen als het gaat om het erin rammen van hun boodschap. Allemaal plussen dus. Maar wat is die boodschap nou in ‘s hemelsnaam?
De cabaretier van de “primal scream” (NRC,8.2.03) is inderdaad luid en intens. Hij gaat anderhalf uur als een mesjogge messias te keer. Z’n optreden geeft veel pijnlijks te denken over ‘t vaderland en weinig tijd om bij te komen van het lachen. Dit cabaret doet terzake als het beste toneel.
In de bijgeleverde folder annex flyer vertellen Wigbolt Kruijver, Bert Bunschoten c.s. dat hun voorstellingen over mannelijk onvermogen gaan. Nou, het zal wel. Mij dunkt dat de groep vooral veel originele en volkse komische potentie laat zien. Daartoe is dit keer Harold Pinter in de blender gestopt, zodat er zes tamelijk karikaturale types op maat gevormd konden worden. Jammer natuurlijk voor de toneelschrijver, maar het levert in ieder geval wel ongegeneerd en overtuigend amusement op. Alhoewel het misschien toch wel tijd wordt voor heroriëntatie bij Het Volk.
Paul Pourveur kan van een uitdragerij van onderwerpen een elegant gebeeldhouwde tekst maken. Sterker, dat doet hij in “Shakespeare is dead”. Hij verbindt schijnbaar moeiteloos het damhert met een Volkswagen Golf ‘91, toeval met lot, Noami Klein met de bard van Stratford on/upon Avon. Zijn redeneringen zijn nu en dan frauduleus, maar voor het moment absoluut overtuigend. En zo hoort het. Maar dat komt zeker ook door Tine Joustra en Monique Kuijpers. Zelfs een vermaledijde kikker-in-de-keel verhinderde niet dat de actrices me bijna twee uur op het puntje van m’n stoel hielden. Zij bewezen gisteravond opnieuw dat goed acteren topsport is.
John Buijsman lijkt te kiezen voor eigen onderwerpen in een eigen stijl. Het gaat hem, lijkt het, voornamelijk om de treurnis van het verval ná de glamour en de glitter. In “Hengst” zag ik de puinhoop van een gemankeerde wereldkampioen zwaargewicht, dit maal is het het verdrietige eindspel van de legendarische Josephine Baker. Dat dan door de ogen van de mentaal en zakelijk failliete adoptiezoon Jean-Claude. De manier waarop de acteur dat doet is niet gepolijst, onsentimenteel en zelfs een beetje rauw en in ieder geval direct. Maar wat mij betreft was het wel precies raak.
Don Duyns kan toveren. En anders dan zijn Opa is hij nog een bescheiden tovenaar ook. Onroerend, innemend, grappig, overtuigend is deze voorstelling- een pracht mix kortom. Wat is op deze manier toneel toch mooi.
Voor een zaal vol fans in de Toneelschuur verkenden de drie mannen van Het Volk opnieuw de sores van “drie verdrietige eenzame mannen” aan de rand van de samenleving.Stengel, Koek en de Vries zijn uitgerangeerd en troosteloos.
Dat verandert niet als ze elkaars gezelschap zoeken door een gemeenschappelijke oudejaarsavond.
Echt fascinerend wordt het ook niet voor de toeschouwer. Het stramien van Het Volk is al jarenlang hetzelfde, het onderwerp langzamerhand wel een beetje uitgekouwd en de uitvoering iets te statisch.