Het is natuurlijk knap gedaan. Garnalen die mensen spelen in maquettes op garnalenmaat. Spelers die vernuftig én de garnalen bewegen én de minicamera’s bedienen én hun teksten zeggen. Verbluffend knap. Maar behalve in die paar scènes met een verrassende omkering, zoals in die met het tussen de beentjes beschadigde meisje met de blonde krulletjes dat in het garnalentv-programma ‘Tussen Kunst & Kitsch’ naar waarde wordt geschat, wordt er inhoudelijk alleen op herkenning gespeeld. Collega die net het verkeerde zegt op een bruiloft, vrouw die met een neushoorn in de dierentuin een Bokitorelatie heeft, ongemak op een camping, neukend stel in een vervaarlijk krakend bed. Dat soort dingen. Omdat ik helemaal niet van knutselen hou, en ook niet van op herkenning spelen, begin ik me na een half uur al een beetje te vervelen. Omdat iedereen dat nou eenmaal doet, loop ik na afloop (zoals je bij het circus nog even langs de kooien met de wilde dieren gaat) op het podium langs de maquettes. Tja, knap gedaan.
Het begint met een expliciete verwijzing naar Joseph Conrad. ‘Ik ben Marco, ik zoek Kurt Prins.’ En het eindigt met een opvallend stille zaal. Want het publiek is merkbaar geraakt door de mokerslag die de voorstelling was. De boodschap, dat is duidelijk, is overgekomen. Door de indringende tekst (met een aantal heel sterke dialogen), door het fantastisch spel van Hein van der Heijden en van vooral Bram Coopmans (die daarvoor een VSCD nominatie hoort te krijgen). Maar het is geen perfecte voorstelling. Waarom niet? Dat de Nederlandse Afghaan Marco eenmaal in het kamp van Kurt tot zijn verassing zijn zus aantreft en daar dan langdurig broer-zus gedoe mee heeft is erg gezocht. Net als de oplossing om het gezichtspunt van de Afghanen omstandig te laten verwoorden door diezelfde zus, de locale minnares van de kolonel. De kale achterwand en die witte tuinstoelen zijn functioneel, dat wel, maar het zou voor mij iets minder realistisch mogen, iets esthetischer. Maar toch. Door de inhoud en door het fraaie acteren heb ik een goede voorstelling gezien. Wat zou het mooi zijn, bedenk ik me, als deze tekst over een jaar of vijf, als er wat meer afstand is tot het onderwerp, nog eens wordt gespeeld. Benieuwd wat de regisseur van dienst tegen die tijd schrapt. En wat hij of zij met de enscenering doet.
Anderhalf uur gescheld en getier, niet alleen op het geposeer van acteurs en theatermakers, maar ook op de zich als kunstminnende bewonderaars van dat theater (en van kunst in het algemeen) afficherende Weners. Dat zou ondraaglijk zijn als Damiaan De Schrijver er niet ook de triestheid van laat zien. En, niet onbelangrijk, ook de humor. De Schrijver is bij vlagen meesterlijk in deze monoloog naar de (na verschijning in 1985 in Oostenrijk verboden) roman Holzfällen van Thomas Bernhard. Een must see dus? Ik twijfel. Dat komt door vertaalster Monica Verhofstadt in de rol van souffleur. Op haar vertaling valt niet zoveel aan te merken, daar gaat het niet om. Maar op haar acteren wel. In bijna alle recensies na de première in Antwerpen, anderhalve week geleden, werd niet alleen het spel van De Schrijver maar ook expliciet dat van de souffleur bejubeld, van de meestal zwijgende tegenspeelster met wie De Schrijver interactie zoekt. Maar die souffleur was Jolente De Keersmaeker. En ik heb zo het idee dat dat een heel groot verschil maakt.
Hoe ver kun je gaan om ‘hearts and minds’ voor je te winnen? In haar eerste regie als artistiek leider van het Groningse NNT laat Ola Mafaalani een Korinthische prinses het volkslied van de provincie Groningen zingen, in dialect. Tja. Ze zadelt me ook nog op met de Groningse commissaris van de koningin Max van den Berg als Kreon. Vooral dat laatste gaat te ver, dat is alleen maar tenenkrommend. Maar Noraly Beyer als koor kan dan weer wel. Dat werkt heel goed. Met name in de scène waarin ze haar pogingen om Medea van haar daad af te houden heeft opgegeven, waarin ze berust. Het is zo’n voorstelling waarbij je na afloop overal om je heen hoort: ‘Ik weet het nog niet, ik moet ik er nog even over nadenken.’ Want er zijn prachtige scènes, vooral die waarbij Malou Gorter niet wordt gestoord door Van den Berg (of door Merijn de Jong als Jason) en kan laten zien wat ze kan. En er is mooi ijslicht. Die dode flamencodansende broer is even wennen. Maar op den duur verlang je naar zijn aanwezigheid, ervaar je het als een gemis als je de muzikaliteit van zijn tapdansgeluiden te lang niet hebt gehoord. En dan de actualisering. De bewerking van Ko van den Bosch roept regelmatig een glimlach bij me op. Medea’s licht geërgerde ‘je bent me even teveel Jason’ bijvoorbeeld, of haar gestresste ‘ik ben in balans!’. Maar de geforceerde manier waarop, vooral in de marketing, de link met actuele kinderdoding wordt gelegd, irriteert me dan weer. Ik weet nog niet wat ik er van vind, ik denk er nog even over na.
Ik ben het eens met wat Vincent Kouters in de Volkskrant over deze voorstelling zegt. De tekst van De Vlam en Helmer is inderdaad aardig, al had het wat mij betreft iets gevaarlijker gemogen. Maar op de uitvoering valt, dat vind ik ook, nogal wat aan te merken. Want wat moet je als toeschouwer met een speelstijl en een beeldtaal waarin aan de ene kant alles bloedserieus wordt genomen, zo lijkt het tenminste, maar waar aan de andere kant alles wat gezegd en getoond is weer onmiddellijk wordt gerelativeerd. Waar geeft Joachim Robbrecht met zijn regie dan eigenlijk commentaar op? Mij wordt dat niet duidelijk. Uiteindelijk vind ik het door die rare regiefratsen dus een saaie voorstelling. Waarvan ik misschien beter alleen de tekst had kunnen lezen.
Traag dwarrelt het papier naar beneden. Er lijkt geen einde aan te komen. Hedda vernietigt het manuscript, ze maakt het kind van Lövborg kapot door de honderden losse vellen in lange geduldige bewegingen omhoog te gooien. Een prachtig beeld vind ik dat. De beelden en de geluiden, inclusief de manier waarop Çigdem Teke haar tekst zegt en waarop ze op een over het podium gespannen snaar verveeld piano speelt, zijn sowieso sterke punten in deze voorstelling van Suzanne Kennedy. Die blijven me bij. Dat geldt wat minder voor de interactie tussen de acteurs, die vind ik minder overtuigend. Spectaculair is de ingreep om het verhaal in retrospectief te vertellen, om de voorstelling te beginnen met de zelfmoord van Hedda. Met als voordeel dat het heel vanzelfsprekend is dat het hoofdpersonage al commentaar geeft op gebeurtenissen terwijl ze nog plaatsvinden. Een interessante vondst. Die het extra spannend maakt. Maar ik vraag me wel af hoe ik erop zou hebben gereageerd als dit mijn eerste Hedda Gabler was. Zou ik het dan wel hebben begrepen allemaal?
Gerardjan Rijnders kiest voor een afstandelijke speelstijl. Waarschijnlijk om een vervreemdingseffect te bereiken. Maar omdat er in zijn regie geen enkele ruimte is voor relativering van die toneelpraktijk van anno dazumal, verwordt het tot een soort hyperrealistisch postrealisme dat vooral verveling bewerkstelligt. En hoewel Rogier Philipoom als soldaat Woyzeck voortdurend over het podium heen en weer rent, opgejaagd, van het ene bijbaantje naar het andere, kijk je als toeschouwer naar een ontzettend trage voorstelling. Er zijn geen tempowisselingen, je kijkt naar traagheid an sich. Dan zij er nog vier muzikanten. Prominent op de voorgrond. Je verwacht dus dat die wat meer doen dan balkanklanken produceren. Nee hoor. Ze lopen één keer een tent binnen. Dat is het. Die scène, in die halfgesloten tent, is exemplarisch voor de enorme afstand die Rijnders, opzettelijk neem ik aan, creëert. Na afloop van de voorstelling wordt duidelijk wat het effect daarvan is op de schouwburgbezoeker van de toekomst. Want nogal wat toeschouwers van rond de twintig laten overduidelijk merken dat ze het voorlopig wel weer even hebben gehad met toneel. Zou Rijnders zich dat realiseren?
In ‘Welk Stuk? deelt Laura van Dolron elke avond het podium met een (voor haar tot op het laatste moment onbekende) ander. Iemand die niet weet in welk stuk hij of zij staat. De voorstelling die ik zie is de laatste van de reeks. Eerdere gasten waren onder meer Beppe Costa, Eelco Smits en Dion Vincken. Van Dolron begint de voorstelling zo: ‘Lieve onbekende acteur, ik wil je vragen om je als een takje door de rivier te laten meenemen, dan ben ik de rivier.’ Als na een minuut of tien de acteur van de avond van achter een gordijn te voorschijn komt, volgt een heel komisch, maar ook heel spannend spel, waarbij de zin ‘Wilfred Takken staat in een cirkel en weet niet eens hoe hij moet staan’, de enige woorden van de gastacteur zelf zijn. De rest van zijn tekst wordt hem steeds door Van Dolron gesouffleerd. Die opmerking over de lichtcirkel is zijn antwoord (tijdens de voorstelling waarin hij speelt) op haar vraag hoe hij zijn recensie in NRC Handelsblad zou beginnen. Wilfred Takken is een openbaring als acteur. Hij schittert als hij, in de rol van Sartre, de opdracht van Van Dolron uitvoert om in een explosie van vrijheid hijgend op de grond te eindigen. Met het enige wat er op het toneel te vinden is, een stoel, draait hij als een kogelslingeraar rond tot hij zijn evenwicht verliest en naar adem snakkend neervalt. Natuurlijk, Van Dolron controleert en manipuleert de voorstelling, maar door de soms onvoorspelbare reacties van Takken blijft het voortdurend verrassend. Heel geslaagd theater is dit. Ik heb er enorm van genoten.
Dit zegt Wilfred Takken: ‘Het enige interessante personage, Shylock, is een goed deel van de tijd niet op het toneel. Zonder hem wordt het een van de slappere komedies van Shakespeare. Dit probleem wordt in deze versie versterkt doordat de rol van Shylock door Bokma zo goed bezet is, en de rest van spelers veel minder goed is.’ Met Takkens kritiek op het slot van deze komedie van Shakespeare kan ik nog wel leven, dat gedoe met die ringen na de schitterende rechtbankscène is nou eenmaal een beetje een anticlimax. Maar zijn opmerking over de rest van de spelers die veel minder goed zijn, is echt onzin. Daarmee doet hij niet alleen groot onrecht aan Loes Haverkort, die als Portia meer scènes heeft dan wie dan ook en dat fantastisch doet, maar ook aan het zoals altijd sterke ensemblespel van Boermans compagnie. De Koopman is gewoon een heel degelijke en in alle opzichten goed gemaakte voorstelling. Waarbij je ook nog eens lekker kan lachen, zoals het hoort bij een komedie. Ik miste overigens wel de suggestie van homo-erotische gevoelens van de koopman (Antonio) voor Bassanio. Is die interpretatie passé? Of speelt Jappe Claes het zo subtiel dat het me gewoon is ontgaan?
Het is jammer. Ik hoopte dat de onverlaten die (zonder hem te hebben gezien) deze voorstelling helemaal niks vonden ongelijk zouden hebben. Maar helaas. Lageveen en Witte nemen nauwelijks afstand van hun in Afghanistan verzamelde materiaal. Ze presenteren een soort scholierenvoorstelling over onze jongens daar. Met als voorspelbaar resultaat herkenning bij de in de zaal aanwezige soldaten, ouders, en vrienden (‘zo gaat het écht!’). Voor de tussen dat publiek verdwaalde theaterliefhebber valt er weinig te genieten. Die luistert naar een tekst van soapniveau, ziet gevoelens vooral uitgedrukt met schreeuwen, kijkt naar matige acteurs (met als gunstige uitzonderingen Kees Boot en Pepijn Schoneveld), luistert naar muziek die niet veel toevoegt, en vraagt zich ondertussen af waarom regisseur Gijs de Lange de makers er niet van heeft kunnen overtuigen dat er met een wat intelligentere dramaturgie misschien theater zou zijn ontstaan, in plaats van een lezing waarbij af en toe wat wordt uitgebeeld. Laat ik positief eindigen: een technicus in wit ondergoed paraat hebben om een defecte microfoon weg te halen getuigt van adequaat anticiperen op het onverwachte, en het onverwachte in het verhaal, de ontploffing, is technisch gezien een sterk staaltje.
Geduldig luistert Jacob naar de herinneringen van zijn dementerende vrouw. Ondertussen ordent hij symbolisch haar gedachten. Omdat ze dat zelf niet meer kan. Haar opengevouwen boeken, waarmee de vloer bezaaid ligt, vouwt hij dicht, dan legt hij ze op een stapel. Langzaam. Beheerst. Totdat hij een nog maar net gemaakte stapel even vlug omver schopt. Heel even laat hij zien dat er onder zijn geduldig luisteren, geduldig helpen, en geduldig zorgen, wel degelijk ook frustratie schuilt.
Het is vanaf het begin duidelijk, en het blijft de hele voorstelling duidelijk, dat de dementerende Emma er later die dag uit zal stappen. Dat om elf uur de dokter zal komen met de spuit. We weten al meteen vanaf het begin dat Emma ervoor kiest om op tijd te zijn, de wilsonbekwaamheid voor te zijn. In het begin van de dementie, nu ze nog kan beslissen. Omdat ze al enige tijd haar boeken niet meer kan lezen, de laatste tijd de gekregen detectives ook niet meer, en omdat ze nu zelfs Nijntje niet meer goed kan volgen. Daarom wil ze dood. Daar verandert niets aan. Ze gaat niet twijfelen. Hij probeert haar niet op andere gedachten te brengen. Contact met de buitenwereld is er niet, hun enige zoon laat niks van zich horen. Ze zijn met z’n tweeën. En met z’n tweeën bereiden ze zich voor op haar dood, straks, over een paar uur.
Wat ontbreekt in De Muurspecht is een dilemma, een conflict. Dat de voorstelling desondanks het volle uur boeit, is te danken aan het acteren van Marcel Hensema. Die laat heel ingetogen de eeuwige liefde van een oude man voor zijn dementerende vrouw zien, met de trage bewegingen die bij de oude dag horen. En omdat schrijver Willem de Vlam ervoor heeft gekozen om geen ‘beren op de weg’ te laten laat komen, geen spanning in het verhaal te creëren, moeten we het daarmee doen.
Voor nieuwe recensies van RiRo moet je naar RiRoToneelrecensies. Moose sluit. Na vijftien jaar. De minirecensies, het nieuws, en de blogs zullen zichtbaar blijven en via Google te vinden. De redactie heeft ervoor gezorgd dat de site zeker nog vijf tot tien jaar als archief in de lucht blijft.