Fijn inderdaad dat multimedia en special effects allemaal een keer goed uitgevoerd zijn en lekker werken. Het draaiende decor en de overgangen geven een aardig filmisch effect.
Thema: we zitten allemaal vast in de (zelf opgelegde) beperkingen van ons verleden. Bekend en niet heel relevant gemaakt.
Ik weet niet wat er in de eerste helft aan de hand was, maar het begon daarna pas te lopen. Misschien ook omdat Eelco Smits toen kon gaan acteren in plaats van cameraman te spelen.
Hans Kesting had ik als dominee liever vilein dan grappig gezien maar ik weet niet of dat erin had gezeten.
Al met al wel een erg mooi stuk en smaakt naar meer van Ostermeier.
Silent John, what have you done
Meer een theatraal concert dan een muzikale theatervoorstelling is ‘Songs at the end of the world’ van de acteurs van Wunderbaum en de band Touki Delphine. Na het zien van de trailer en het feit dat de voorstelling, waarschijnlijk door een tekort aan interesse, van de grote zaal omgezet was naar toneel-op-toneel voor maar 100 toeschouwers, ging ik met enige tegenzin naar de Stadsschouwburg. Het theatrale concert bood me echter iets wat ik nog nooit gezien en ervaren heb, wat vernieuwend en inspirerend was en me daardoor verraste. De groep van performers lijkt voornamelijk in de uitvoering van de muziek enorm goed op elkaar ingespeeld en gaf de indruk al jaren met elkaar te werken en alhoewel me gedurende de gehele voorstelling een gevoel bekroop dat er iets miste op theatraal of dramaturgisch gebied, wisten de performers me hiermee een aantal keren diep te raken.
De totale leegte van een Antarctische ijsvlakte is een pracht metafoor voor een tijd en ruimte om opnieuw te kunnen beginnen, afgescheurd van verleden, heden en toekomst. Het decor kent bijna enkel praktische onderdelen zoals één enkel ijzig achterdoek en de instrumenten waarmee de muziek naar de toeschouwers gebracht zal worden. Door het povere gebruik van decor komt de nadruk te liggen op het verhaal van de performers, in tekst en muziek, een verhaal dat dichtbij komt omdat het persoonlijk is en direct vanuit de performers tot het publiek lijkt te komen. Er wordt een droomwereld geschapen over de dromen en jeugdherinneringen van de performers waardoor een idealistische wereld gecreëerd wordt waarin de toeschouwers meekunnen deinen op de gevoelens en melodieën die ze worden aangereikt. Deze wereld aan het einde van de voorstelling nog versterkt door een prachtige beeldende onderwater scène waarin grote kwallen door water lijkten te walsen en waar één van de performers de stille wereld van het ijskoude Antarctische water al duikende wil ontdekken. Hoe mooi deze visuele scène ook is en hoeveel indruk deze ook maakt, toch kan ik het dramaturgische nut niet vinden en de in deze voorstelling opgetrokken waanwereld komt mij echter iets te ideaal voor om me echt te raken. Ik mistte een tegenwicht tegen alle mogelijkheden. Af en toe werd een keerzijde als een soort blindedarm achter een scène geplakt, maar werd deze niet genoeg uitgewerkt om een echte indruk achter te laten. Ook zaten er voor mij in de voorstelling nog net iets te veel leegtes tussen scènes waardoor ik een gevoel kreeg dat de voorstelling nog niet genoeg gepolijst was om te kunnen toeren.
Kortom beeldend en muzikaal een pracht van een voorstelling, vernieuwend en daardoor interessant, maar op dramaturgisch gebied en qua afwerking van het geheeld zouden er nog net iets meer spreekwoordelijke puntjes op de ‘i’ gezet moeten worden om vervolgens nog dieper te kunnen raken.
De Laura die Van Dolron in Sartre zegt sorry speelt, komt op mij (nog) milder over dan de Laura van haar eerdere voorstellingen. Persoonlijker ook dan de Laura van de voorstellingen van een paar jaar geleden. Ook toen al liet Van Dolron haar persoonlijke leven in haar filosofische beschouwingen meespelen, maar nu lijken dat nog weer intiemere details te zijn. Dat komt ook wel door die tafel met persoonlijke voorwerpen als gebruikte theezakjes, een agenda, aantekeningen, en een lampje dat van haar oma was.
De voorstelling gaat zoals te verwachten niet zozeer over Sartre. Het gaat over Van Dolron’s veranderende relatie met de ideeën van die filosoof. Laura is door hem beïnvloed maar roept hem nu ter verantwoording. Want ze wil afstand nemen van het nihilisme. ‘Je moet met meer komen dan de leegte, de angst, en de eenzaamheid’, werpt ze hem voor de voeten. Steve Aernouts, die Sartre speelt, mag van Laura niet reageren. Pas aan het eind komen Sartre’s excuses: ‘Sorry, ik heb jullie bang gemaakt voor de liefde.’
Van Dolron laat het publiek op een zowel intelligente als amusante manier zien hoe ze zich wil bevrijden van de zelfhaat waartoe de ideeën van Sartre volgens haar leiden. Tegenover het (te) streng zijn voor jezelf schetst ze haar zoektocht naar manieren om van jezelf te houden, om jezelf te geven wat je nodig hebt. Waarbij ze op een fraaie manier duidelijk maakt dat dat wat anders is dan jezelf steeds maar weer verwennen.
Haar uiteenzettingen met de gedachten van een filosoof zijn voor Van Dolron ook nu weer vooral een manier om haar eigen veranderende inzichten en gevoelens met een publiek te delen. Wat betreft theatrale middelen heeft ze, zoals gebruikelijk, voor uiterste soberheid gekozen. Maar de wijze waarop ze haar veranderende ideeën brengt en toelicht (een vervlechting van intelligente beschouwingen en persoonlijke en intieme verhalen) is overtuigend. En zet aan tot nadenken.
Hoe zei Tony Onderwater het ook al weer? ‘Een musical betekent dat er iets uit de lucht komt, iets groots, voor mijn part een paard. En dat er iets uit de grond komt, iets geinigs, iets wat men niet verwacht. En dat alles verpakt in een flinterdun flut verhaaltje.’
Kennelijk heeft Alex Klaasen goed opgelet (of juist niet?) toen hij destijds meewerkte aan ‘Brigitte de Musical’, waar Tony Onderwater een rol was van Bert Klundert. Klaasen speelde toen een rijstkorrel, nu heeft hij de hoofdrol. En dat kan hij best, een typetje. Terwijl de rest zijn of haar best doet om te acteren, te zingen en te dansen, houdt Klaasen krampachtig vol om Toon aan ons te tonen.
Toon is een typetje, de rest is een rol. Misschien dat de acteurs daarom wel als zoutzakken op het toneel staan. Zonder enig enthousiasme soms zelfs met een verveelde blik staat de rest van de cast naast Alex Klaassen. Nog minder dan een rijstkorrel, want dat was nog origineel.
Waarom een musical over Toon? Zijn liedjes en conferences doe je geen eer aan door ze na te apen. Hoe knap soms de gelijkenis ook is, neemt niet weg dat het lijkt dat je naar een persiflage zit te kijken. De gelijkenis is er slechts omdat je de conferences door en door kent. Het flinterdunne flut verhaaltje eromheen, Toon’s prive leven, is er bij gesleept als opvulling tussen de ‘kijk eens hoe goed ik de alom bekende scènes kan nadoen’ scenes. De mooie teksten van Toon passen beter in een programma als ‘Een nieuwe jas’, ook al vond Toon dat zelf niet altijd geslaagd.
Dit alles neemt niet weg dat het oude, zeer oude, publiek een feest der herkenning kon vieren. Als er brand zou zijn uitgebroken, dan had meer dan de helft gestorven omdat ze niet op tijd konden opstaan. En de andere helft omdat ze niet langs de kreupelen der aarde konden passeren. Hoog rollatorgehalte dus. Het grijze publiek klapte overigens vrolijk mee met de carnavalshits, zong zachtjes mee met ‘24 rozen’ en vulde naar hartenlust de conferences aan. Aan de grijze horde was de voorstelling dus wel besteed. Ook al aapten ze het publiek na, voor zover men zich nog kon herinneren hoe dat destijds ging.
Voor de rest was het allemaal erg goedkoop. Het decor, de kostuums en de muzikanten. Dat de pianist met bladmuziek accordeon moest gaan spelen was gewoon een belediging. Het enige dat niet goedkoop was, was het entreekaartje. Daarom wel zeer terecht dat deze voorstelling elke keer een staande ovatie krijgt met een tsunami van de walm van incontinentieluiers.
Het ziet er prachtig uit, met dat draaiende podium, die twee beweegbare wanden, die videoprojecties. En dan, wat later, de maaltijd met de dominee als gast, in doodse stilte, waarbij alles wat vooraf ging, en alles wat nog moet komen, alleen in lichaamstaal wordt verbeeld. Dit is de eerste regie van Thomas Ostermeier die ik zie, en het bevalt me goed. Maar ik ben toch het meest onder de indruk van het spel van Marieke Heebink en Eelco Smits. Hun moeder-zoon scènes zijn voor mij de absolute hoogtepunten.
De mening van Melpomene, in zijn recensie hieronder, over Hans Kesting als dominee Manders, deel ik niet. Ik heb een voor zijn doen juist heel bescheiden acterende Kesting gezien, alsof hij Heebink en Smits volledig de ruimte wil geven om hun personages op te bouwen. (Wel eens goed overigens om weer eens bevestigd te krijgen hoe subjectief mijn oordelen over voorstellingen zijn.)
Helemaal geen kritiek dan? Misschien toch. In de indrukwekkende slotscène wijt Oswald zijn ziekte aan zichzelf. Hij zegt dat ook expliciet. Zijn moeder weet dat dat niet zo is. Dat die ziekte, via haar baarmoeder, de venerische erfenis is van Oswald’s vader, ‘een man vol levenslust’ zoals zijn promiscue seksleven in de vertaling van Judith Herzberg wordt aangeduid. Die diagnose wordt heel verdekt overgebracht, eigenlijk alleen via de mimiek van Marieke Heebink. Is het de bedoeling dat de ziekteoorzaak vaag blijft? Ik begrijp niet zo goed waarom die keuze is gemaakt.
Draaiend vloeien schimmen samen
De Duitse regisseur Thomas Ostermeier maakt als gastregisseur een puur tekstuele ervaring waarin beeld en geluid deel lijken van de tekst van Ibsen en samen opgaan in een ontroerende, minimalistische synthese.
Een aantal van de beste acteurs van Nederland probeert ons te confronteren met Ideeën en gewoontes uit het verleden, ofwel spoken, die ons achtervolgen en waar we soms van los willen komen, ook al kan dit niet. De geschiedenis is een deel van wie iemand is en is daardoor onmogelijk te verloochenen. Niet alleen persoonlijke geschiedenissen zorgen hierbij voor het vormen van je toekomst, ook genetisch lijken we gedoemd te zijn om in vrij gebaande patronen te vervallen. Ook discussiëren Dominee Manders (Hans Kesting) en Oswald Alving (Eelco Smits) over het al dan niet bestaan van liefde, waardoor de vraag rijst of de 21e-eeuwse liefde niet een andere inslag zou moeten kennen dan de ons allen bekende opvatting. Bestaat de liefde van vroeger nog in de relaties van vandaag of eindigt men deze relaties vaak al voor die liefde heeft kunnen ontstaan? Is de liefde van de 21e eeuw niet een liefde waar vrijheid behaald wordt omdat dwang en verwachting uit de kern van de liefde worden weggenomen en een vrijblijvendheid terugkeert. Zou het nu in liefde niet belangrijker moeten zijn dan het verleden en de toekomst en zou de liefde die we voelen niet moeten primeren over het aangenomen, gedateerde beeld van liefde?
Deze vragen krijgen diepte op een continu draaiend plateau waardoor het lijkt alsof de acteurs in het begin van de voorstelling hun draai niet lijken te vinden omdat de wereld die draait ervoor zorgt dat het contact met de aarde niet goed gevonden kan worden. In het tweede deel gaat het acteergeweld echter los, waarbij dit geweld, anders dan we gewoon zijn van Toneelgroep Amsterdam, het grootste deel van de tijd geïnternaliseerd wordt in plaats van naar buiten geslingerd. En hoewel het spel van stagiaire Isis Cabolet, die niet op kan tegen de andere grote karakters op het podium, en het op de zenuwen werkende bespelen van het publiek in De-Grote-Hans-Kesting-Comedy-show tegenvallen, zorgt het samenspel van Marieke Heebink en Eelco Smits voor een tegenwicht. De momenten waarop deze twee prachtig op elkaar ingewerkte acteurs samen in de dieptes van de complexiteit van hun personages opgaan, verdwijnen zij in een magisch moment. Hoewel het tekstuele spel van de verschillende acteurs in deze voorstelling nogal uiteenloopt is het veelvuldig gebruik van stil spel daarentegen van allen goed en zorgt deze voor een spanning en verkramping die een groot deel van ervaring maakt.
Deze door Ostermeier opgeroepen nieuwe kant van Toneelgroep Amsterdam staat me aan, raakt me en zou ik graag vaker willen zien. De combinatie van een prachtige repertoiretekst, goede acteurs waarbij sommigen zichzelf overstijgen en een perfectie in de verhouding tussen de verschillende theatrale middelen zorgt voor een ervaring die je opnieuw wil beleven.
De Gooische Vrouw en de Spangastiaan gaan voor zwart
Een verknipte, maar interessante moeder-zoon relatie staat centraal in deze voorstelling met als basis de ongecensureerde tekst van Polly Stenham. Wanneer Mia in de problemen komt omdat ze op het internaat waar ze verblijft een meisje heeft verdoofd met de medicijnen van haar moeder , neemt ze ons mee in de puinhoop van een gezinssituatie waarin zij verkeert. Doordat de vader des huizes zijn geliefde is achterna gereisd naar Hong Kong neemt deze niet actief meer deel aan het gezinsleven waardoor enkel moeder, Martha, en zoon Henry zijn overgebleven in hun appartement. Dit appartement zou volgens de tekst klein en een grote rotzooi moeten zijn, omdat de moeder haar grip op het leven is kwijtgeraakt en zich heeft verloren in de drank. Bij het Nationale Toneel is deze ruimte echter een strak, modern geheel die als een luxe onderkomen aanvoelt. Henry, de moedige zoon van het gezin zorgt voor zijn geestzieke moeder, gaat niet meer naar school en lijkt te vroeg verplicht volwassen te zijn. Dit zorgt ervoor dat moeder en zoon op elkaar zijn aangewezen en op alle gebieden afhankelijk van elkaar zijn, ook op het gebied van liefde.
Het acteerwerk van Tim “Spangas” Murck is verrassend en bij vlagen fenomenaal, voornamelijk wanneer Henry’s greep op de gebeurtenissen verslapt aan het einde van de voorstelling waarbij Murck zijn wanhoop prachtig vormgeeft. Susan Visser valt tijdens deze voorstelling echter wat tegen, want hoewel haar grote manier van spelen past in het geheel van ‘Gooische Vrouwen’, zorgt deze bij het spelen van een complexe en gelaagde rol als Martha enkel voor een aantal geloofwaardige en bijzondere momenten. Ook lijkt, hoe vreemd het ook mag overkomen, Susan Visser een te aantrekkelijke en verzorgde vrouw voor een vrouw die zowel geestelijk als lichamelijk door de drank en mentale uitputting getekend zou moeten zijn.
Wat het decor aangaat is deze modern en strak waardoor deze wringend overkomt in relatie tot de situatie waarin het gezin zich begeeft. Beeldend is de voorstelling echter, zolang het publiek recht van voren zit, mooi, waarbij de verschillende doorkijken verrassend zijn. De doorkijken vallen echter weg wanneer een toeschouwers zich in een hoek tot het podium verhoudt.
Een voorstelling met een aanlokkelijke schrale bodem waarop met vlagen met ballen geacteerd wordt, maar waar over het algemeen iets te weinig sprake is van subtiliteit. Tot slot een opmerking voor de theaters en het gezelschap: denk na over de speelplaats want ‘Dat Smoel’ zal het voornamelijk goed doen bij het jongere publiek, het publiek dat moeilijk vindbaar is in Hoogeveen.
Een travestietenbar moet sluiten. Mannen nemen afscheid, gekleed in mannenpakken. Maar poserend in vrouwelijke poses. De initiatiefneemster van de voorstelling, transseksueel Vanessa Van Durme (63), en de zes travestieten van tussen 56 en 68 jaar transformeren daarna (gesteund door twee jongere professionele dansers) van mannen naar vrouwen, en weer terug. Van onaantastbaar naar kwetsbaar, en weer terug. Om aan het eind, vol in de make-up, zichzelf te zijn.
Hoewel het regisseursduo Platel en Van Laecke niet wegloopt voor de clichés die je bij een onderwerp als travestie en genderverandering nou eenmaal verwacht (van bloemetjesjurk tot dragqueen, van Cucurucucu Paloma tot De Bolero), is het toch vooral een heel ontroerend, soms hilarisch, en af en toe schrijnend verhaal over opmerkelijke mensen die oud worden. Verteld in de theatervorm van Les Ballets C de la B, een combinatie van mime, dans, en toneel.
En het wordt absoluut geen kitsch! Waarom niet? Ik bedoel: Liza Minelli, Dame Edna, de song Forever Young die uit de boxen schalt, en Vanessa zelf die als Grande Dame homograppen maakt. Ik denk dat het geen kans krijgt om kitsch te worden omdat je altijd de eerlijkheid kunt blijven zien. En omdat er consequent is gekozen voor eenvoudige, elementaire, heel esthetische beelden en bewegingen Dat alles maakt dit tot een memorabele voorstelling.
Aardig intro met de berberse verhalenverteller. Jammer dat er daarna zo weinig mee gedaan wordt.
De dubbelbezette Othello wordt inderdaad door Kuno Bakker en Gillis Biesheuvel erg goed gedaan. Dat is misschien het grootste probleem: er blijft verbazingwekkend veel over van de originele Othello.
Een versie waarin de boel wat meer verhakseld was, had ik interessanter gevonden.
Dood Paard maakte al eerder een paar hele goede voorstellingen in wat ik voor het gemak maar even ‘bloedserieus slapsticktheater vanuit de verkleedkist’ noem (ook de voorstellingen van Kuno Bakker met Jorn Heijdenrijk reken ik daartoe). Met Bye Bye, een magnifieke bewerking van Shakespeare’s Othello, voeren Kuno Bakker en Gillis Biesheuvel dit genre naar de absolute top.
Othello: ‘Hoe dan ook, ik ben bedrogen / En ik walg van haar.’
Jago: ‘Othello, ik wil je vragen om het los te laten / De tijd doet z’n werk wel’.
Bakker en Biesheuvel spelen op wankele planken vol rekwisieten alle rollen, met alleen maar een ander sjaaltje verandert bijvoorbeeld Othello in Emilia of Jago in Desdemona. Het spel is af en toe heel fysiek, maar wel steeds in prachtige taal (een eigen vertaling van Dood Paard) en in een strak tempo. Meesterlijk theater vind ik het.
Als tegen het eind de Marokkaans-Nederlandse acteur Chaib Massaoud (die tot dan toe achter zijn tafeltje aan de zijkant zit) zich bij de twee op het podium voegt, wordt het verhaal over de wraak van Jago en de jaloezie van Othello op een onverwachte manier de actualiteit ingetrokken. Maar ook dan wordt, zoals in de hele voorstelling, de tekst van Shakespeare geen geweld aangedaan. Want het is niet alleen een heel goede (en af en toe ook heel komische) voorstelling, maar ook een heel integere.
Die ik bijna niet had gezien! Gelukkig kon ik nog net een van de extra voorstellingen in Utrecht meepikken. Voor wie ook die heeft gemist: er zijn alweer nieuwe extra voorstellingen gepland. Op 2, 3 en 4 juni in Amsterdam.