Dit is theater in haar puurste vorm: verhalen vertellen; en dat dan heel goed. Spelers zijn heerlijk (verliefd!), de tekst (van Pieter de Buysser) is briljant, en te koop, dus die ga ik nu herlezen en herlezen. Gaat dit zien!
Geen ouderwetse Alex-voorstelling maar een tekst die speelt met verschillende werkelijkheden. Een thriller vermengd met een discussie over ‘echtheid op het toneel’, die je eerder bij Discordia verwacht; een achterhaalde discussie (tomaat in blik). Maar hier wordt je voortdurend op het verkeerde been gezet door de fantastische acteer-prestaties van vooral René van ‘t Hof en Raymond Spannet (gewei!). Bij het verlaten van het theater ontspande zich zelfs de discussie of de schrijver van het stuk (een jonge Noor) wel bestaat. Is dit stiekem geen Van den Bosch-tekst? (gewei!)
Allereerst: Lotte Proot speelt erg goed. Maar de voorstelling is inhoudelijk te particulier. Het gaat over twee kunstenaars die in de jaren ‘80 performances deden in New York. We maken er een mee. De vrouw verteld over haar ‘vrouw worden’ en later ook nog over een misdrijf waarvan zij slachtoffer zijn geworden, en dat eindigde in de dood van de dader. Ik kon me op geen moment identificeren met deze inhoud. Een extra barriere wordt opgeworpen door de techniek: het geluid staat pijnlijk hard, de actrice praat voortdurend door een microfoon. Oorverdovend. Wel is het een heel heldere voorstelling, duidelijke keuzes gemaakt.
Een chique hotelkamer, boven het bed een echt 17e eeuws bloemstilleven, links boven de schouw een lieflijk Japans aandoend schilderijtje van twee mannetjesvinken op weg naar een tak. Er klinkt geruststellende ‘liftmuziek’. Alles afgezet met goud. De bewoner van deze kamer heeft het goed.
De bewoner van deze kamer zit in een trainingsbroek, met ontblote bast op het bed, zijn lot te beklagen. We weten van hem dat ‘ie een terrorist is die op springen staat. Het laatste uur voor het ontploffen van de bom, die waarschijnlijk in de rugzak zit die achteloos tegen een stoel geleund staat.
Het verhaal is niet dat van de radicaliserende Marokkaan, maar dat van een Nederlandse schrijver die aan lagerwal raakt. Van de regen in de drup, van toerist tot minnaar, van sympathisant tot infiltrant. Hij is door verschillende partijen misbruikt, en nu staat hij op het punt een aanslag te plegen in naam van de Jihad én de AIVD.
De tekst en regie van Eric de Vroedt is goed, het spel door Bram Coopmans is heel goed.
Bijzonder is dat deze kleine hotelkamer met 12 toeschouwers en twee acteurs niet vol is. Dat er niet is gekozen voor de frontale aanval op het grote respect dat ik voor iedereen probeer te hebben; die aanval had ik van deze terrorist zeker verwacht. Er is ingezet op een genuanceerde kleine tragedie. En dat is beter dan grote woorden over onze samenleving, of zelfs dé oplossing proberen aan te dragen.
Ik ben weer eens naar de Roode Bioscoop geweest, een van de meest sympathieke theaters van Amsterdam. De toegangsprijs was hoog: €15, want Flint heeft dit zonder subsidie gemaakt. En na afloop begrijp de Fondsen wel. Deze voorstelling noemt zich ‘een collage van verhalen, muziek en poezie, en hij gaat over een reis naar Ierland die de spelers samen hebben gemaakt. Het bewijs daarvan hangt in de foyer: pittoreske vakantiekiekjes.
Maar het moet wel een heel bijzondere vakantie zijn, als je je publiek ermee wilt vermaken. En dat was ‘t niet. De acteur heeft Ierse liedjes geleerd, die hij met een Ierse tongval probeert te zingen, wat niet lukt. Verder heeft hij veel ruzie gehad met zijn vrouwelijke compagnon die in de gedramatiseerde versie zijn moeder speelt. Er worden situaties zonder punt of climax uitgespeeld waarbij de laagtijdagen van de pantomime om de hoek komen kijken.
Kortom, ik heb geen goed woord over voor deze voorstelling; van de regisseuse Marja Kok had meer verwacht. Enig lichtpunt is de actrice die een mooie monoloog over een hondje heeft, en ze kan prachtig existentieel over het publiek heen staren, uitgelicht als Edith Piaf in 1965.
Trouwens alles om de voorstelling heen is hartverwarmend en veel beter dan de voorstelling zelf, van de barmedewerkers, tot het zingen van meer Ierse liederen na afloop, waarbij we wél mee mochten zingen.
Twee prinsessen wachten op een prins. Natuurlijk. Deze voorstelling loopt over van de cliches, en dat is heerlijk. We maken een kwartier mee van dit lange wachten dat nooit zal stoppen. En het duurt al zo lang, dat zien we aan de prachtige vieze jurken en de ingesleten patronen.
Deze fijne voorstelling is gemaakt door Lieke Benders en Eva Zwart, ze zijn een goed team. De voorstelling loopt over van mooie en hilarische vondsten. En oja, het is een locatievoorstelling, het speelt rondom een heel oud verdedigingswerk in Sittard. De meiden hebben daar mooi gebruik van gemaakt.
Voor wie het niet kent: de Ursonate is een 30 A4-tjes beslaand KLANKDICHT van Kurt Schwitters, avantgardekunstenaar. Het werd in de jaren ‘20 geschreven en het is geen toneeltekst. Wat ik heb gezien was dan ook geen toneel maar een voordracht. Het was een samenwerking van Antoinette Jelgersma (voordracht & idee) en Harry de Wit (compositie). Jelgersma klaart de klus in haar eentje en slaagt met vlag en wimpel. Dat zeg ik zo omdat voor mij deze tekst een monument in de kunstgeschiedenis is, waar ik veel tijd mee heb doorgebracht. Dus mijn verwachtingen waren hooggespannen. De Ursonate is een aaneenschakeling van klanken, het is een strakke compositie die je serieus moet nemen als maker, maar waarom je absoluut moet kunnen lachen als publiek. Het is ronduit hilarisch als een volwassene ‘woorden’ als RRUMMPFF TILLFF TOOOO schreeuwt fluistert en zingt. Ik heb gelachen, hard. Fijn.
Natuurlijk waren er een paar bezoekers die niet wisten waarin ze verzeild waren geraakt (ondanks de inleiding), die zaten als aan hun stoel genageld zich plaatsvervangend te schamen. Niet nodig.
Deze Oersonate is een bevrijding, een mooi ding. En ook schrijnend als je bedenkt dat ‘ie geschreven is net na de Eerste Wereldoorlog. Dat de wereld gek is.
Een groot spektakel met 60 spelers brommers en auto’s, rook en vuur en een groot prachtig fabrieksterrein waarover 200 man publiek met tribunes en al verreden wordt. Brein achter dit alles is vormgever Sjoerd Wagenaar, en dat doet ‘ie goed, vormgeven. Het contrast in spelprestaties is vaak pijnlijk; veel amateurs tegenover 2 professionele acteurs. De tekst is van Jan Veldman, die helaas buitensporig veel naar zichzelf verwijst. Faust is fabrieksdirecteur (gespeeld door Menno Stijntjes > gewei voor zijn prachtige waanzin-scene) die na zijn ziel verkocht te hebben aan de duivel terecht komt in de hel, en uiteindelijk toch toegelaten wordt tot de hemel. Die omslag aan het einde komt volkomen uit de lucht vallen. Prachtig vond ik god en de duivel die twee mannetjes in overall zijn die overal tussendoor scharrelen, achter de feiten aan. Al met al is het een bijzondere voorstelling die diep gewordteld is in de omgeving (Ter Apel), dat is voelbaar in het publiek en bij de spelers. Bijzonder.
Voor het eerst zag ik een voorstelling van deze monstertekst van Schwab. Wat een taal! Je wordt verleidt om naar gruwelijke dingen te luisteren en te kijken. Onder regie van de afstuderende Giselle Vegter (gewei!) speelt een krachtige spelersgroep een indrukwekkende voorstelling. Vooral Har Smeets wil ik noemen, hij speelt een prachtige meneer Jurgen. Het toneelbeeld van Aukje Koelstra is doeltreffend. Ik ben verleid, heb gelachen en ben tegen de haren in gestreken. Goed.
Dit is een peutervoorstelling waar ook ik van genoten heb. Kleindochter en opa in zijn schildersatelier. En: de kleuren verdwijnen! Help! Hoe krijgen we die weer terug?? Wat goed is is dat er geen vervelende herhaling optreedt (waar kleuters behoefte aan schijnen te hebben), dat de voorstelling tot het einde blijft volzitten met vondsten.
Dit is theater in haar puurste vorm: verhalen vertellen; en dat dan heel goed. Spelers zijn heerlijk (verliefd!), de tekst (van Pieter de Buysser) is briljant, en te koop, dus die ga ik nu herlezen en herlezen. Gaat dit zien!