Een decor is pas geslaagd als het niet opvalt, zegt men dikwijls. Wel, dit valt op, het werkt zelfs op zenuwen. Niet in het minst omdat je je gedurende de voorstelling zit af te vragen wat het er komt bij doen, missen we de diepere betekenis of is het gewoon wat spielerei van de scenograaf die hij bij gelijk welk stuk had kunnen doen?Hetzelfde geldt voor de kostuums trouwens.De tekst werkt ook al niet mee. Zijn begin negentiende eeuw sprookjes op het toneel populair, tweehonderd jaar later ligt dat toch efkens anders. Akkoord, er zitten wel wat dubbele bodems in. En die dubbele bodems worden handig in deze voorstelling uitgespeeld. Maar hedendaagser wordt de tekst er nauwelijks door.
Ook het trage tempo is niet van deze tijd.
Voor een groot stuk wordt de voorstelling gered door Gunilla Verbeke. Ontwapenend, spontaan, naturel, de graaf wordt er pas op het einde verliefd op, wij van in het begin. Jammer dat Benjamin De Wit, de eigenlijke hoofdrol, hier geen tegengewicht kan geven. Hij speelt alsof hij effe een klus aan het klaren is.
Er zitten voorts nogal wat beginnende acteurs in deze productie en dat is er aan te zien. Tg Amsterdam’s oude garde speelt ze zo van de planken.
Toch beleefden we een leuke avond. Toch blijft de voorstelling hangen. Ligt het aan de acteursregie? Het spelplezier dat er bij de meesten afdruipt? Het kinderlijk vertederende? Het amusante? Laat het ons aan het vakmansschap van Gerardjan Rijnders wijten. Wat hij ook doet, vervelend of banaal is het nooit.
Romeo En Julia koppelen aan de tango ligt eigenlijk voor de hand. Geen enkele theaterscéne illustreert zo de fysieke aantrekking tussen een jongen en een meisje dan de balscène uit Romeo en Julia. Geen enkele dans vertolkt hetzelfde zo treffend dan de tango.
Mafalaani laat de Capuletti-familie vertolken door tango-dansers. Tebaldo wordt zelfs vertolkt door 2 broers die tonen dat de tango ook virtuoos kan zijn.
Maar omdat dansers niet spreken, zeker niet als ze uit Zuid-Amerika komen, krijgt Romeo het gewicht van de voorstelling. Pierre Bokma is misschien moeilijk voor te stellen als een pril verliefde puber maar om de onrust en de onmacht waaraan Romeo ten prooi is, te vertolken blijkt hij uitermate geschikt. Wie deze website volgt weet dat we het niet zo voor Bokma hebben maar hij levert vakwerk af, dat kunnen we niet ontkennen.
We hebben het wel voor Kesting die hier voor de commentaar zorgt. Schitterend terug.
Deze productie wordt soms slachtoffer van het mooie concept. De tango verdrukt het drama. De tegenstelling tussen de beide families komt op de achtergrond. Het raakt je allemaal nauwelijks. Maar de tango maakt veel goed.
De laatste voorstellingen van Dood Paard waren, op zijn zachtst gezegd, niet je dat. Maar met deze voorstelling staan ze er terug.
Rob De Graaf heeft duidelijk een mooi afgerond stuk willen schrijven en is daar tot zekere hoogte in geslaagd. Relatie-problemen in de middenklasse, we hebben er al zo vele gezien op de planken, maar dit verdient zeker zijn plaats, ook al gaat het op het einde wel de melige toer op.
Dood Paard houdt de aandacht gaande en de vaart erin met elementen zoals een lingerie-modeshow of een regelrechte kruisiging. Elementen die er wat zijn bijgesleurd maar toch de voorstelling voorzien van genoeg peper om het allemaal boeiend en pittig te houden.
De vier acteurs laten zich goed gaan, het spelplezier druipt eraf, maar weten toch genoeg maat te houden.
Of dit nu behoort tot de 8 meest belanghebbende voorstellingen van het seizoen is een andere vraag. Daarvoor komt het toch iets te kort. Dood Paard is terug met een voorstelling die in het verlengde ligt van hun eerste Theaterfestivalselectie uit 1997 “Wie…”. Dood Paard heeft (eindelijk) een evenwicht gevonden tussen eigentijdsheid en tijdloosheid. Het boeit van begin tot einde. Maar ons echt verrassen of ons met verstomming slaan doet het nu ook weer niet.
Volgens Martin Schouten, de curator van het theaterfestival, vindt Bernard Van Eeghem op zijn eentje het theater weer uit.
Nou moe, zo’n vaart loopt het niet. We hebben nog weirdo’s hun ding weten doen zonder zich veel af te vragen of het publiek er wel enige voeling mee zou hebben.
Hier is het evenzo, het zit allemaal vol symbolen en tekens waar je kop noch staart aan krijgt.
Wat betekenen die maskers? Waarom die hoge hakken en op het einde de verkleedpartij? En wat bedoelt hij met ……? Je kan zo nog een tijdje doorgaan.
En toch zit je, eens de aanvankelijke verwondering en zelfs irritatie is weggeëbd, geboeid en vertederd te kijken naar dit hoogtspersoonlijk freewheelen van een bizare persoonlijkheid. Het is ook nooit bedoeld om er de grote zaal mee in te trekken, laat staan op het theaterfestival te staan, moet je maar denken. En in de categorie experimentele voorstellingen hadden we slechter kunnen treffen.
Een spectaculaire voorstelling, dat staat buiten kijf. Het speelvlak van de Bourla is uitgebreid en ook achteraan werd alles doorgetrokken zodat een immense ruimte ontstaat. Het publiek kijkt vanop de balkons in deze slangenkuil naar het drama.
Luk Perceval zet de grote middelen in: de mentaal gehandicapte acteurs van theater Stap fungeren als de toeschouwers van het drama (een vertederende Guy Dirken als poortwachter), een aantal figuranten draven op als fanfare, commentator en toeschouwer. Maar alles draait rond het echtpaar Macbeth : een overdonderende Wim Opbrouck en een, zoals steeds, imponerende Els Dottermans die in een sleutelscène laten zien dat dit een drama is van een kinderloos koppel (door de impotentie van Macbeth?) die dan maar zelfbevestiging - en revanche? - zoeken in de buitenwereld. Door zijn enscenering en het concept is dit een schitterende, imponerende voorstelling, visueel als inhoudelijk. Met intieme momenten, ondanks de grandeur van de scenografie en indrukwekkende momenten. Toch ligt het tempo wat traag en zijn er teveel dode momenten waarbij de aandacht dreigt te verslappen, zoniet hadden we hier weer een grootse Perceval gehad.
Een vermelding nog voor de belichting, werken in een dergelijke grootse ruimte schept mogelijkheden maar de manier waarop “kleine” mensjes als reuzen worden uitvergroot door de belichting is ronduit schitterend. De symbiose tussen Perceval en zijn scenografe en belichter is, zoals steeds de laatste jaren, schitterend te noemen.
Bij Lucas Vandervost staat de tekst centraal en hier probeert hij dat tot het uiterste door te trekken. De roman van Amos Oz is in een monoloog gegoten door het vrouwelijk personage in dit verhaal van een huwelijk in het hedendaagse Israël. Channa vertelt hoe ze de student Michaël leert kennen, er mee huwt en kinderen krijgt en ervan vervreemt. Ze verliest zich dan maar in haar eigen droomwereld.
De roman zal waarschijnlijk boeiende literatuur zijn, op de planken en in deze enscenering wordt het langdradig, kil, monotoon en gaat het al na een kwartier vervelen. Channa doet roerloos haar verhaal, ze beweegt enkel om haar benen eens te verleggen, en blijft strak Michaël (Jurgen Delnaet) aankijken. Annemie Tweepenninckx is echt niet de actrice om dit relief te geven. Ze declameert de tekst zonder veel dynamiek, zeurderig bijna. Na lange brokken tekst wijdt Michaël even uit over zijn wetenschappelijk werk en spits je even de oren. Je leert nog iets bij. Maar dat moment stopt even plots als het gekomen is en herneemt Tweepenninckx haar monoloog.
We schreven het al tot in den treure, literatuur tot boeiend theater maken is een uiterst moeilijke taak. Hier is het andermaal mislukt.
Geïnspireerd door de ideeën van Johan Daisne, vermeldt de folder. Inderdaad, wie het boek heeft gelezen (en dat is in mijn geval al een dertig jaar geleden) zal slechts hier en daar een aanknopingspunt vinden. Wat blijft is een gesprek tussen een schrijver en zijn jongere ex-geliefde. Beiden houden eigenlijk nog van elkaar maar de verschillen zijn (te) groot.
Dit resulteert in een paar teksthoogstandjes zoals het gejongleer met kunststijlen in het eerste deel en het relaas over een lijkschouwing. Tussendoor blijft De Koe vooral zichzelf en spelen de acteurs al evenzeer zichzelf.
Deze keer, anders dan in het vorige Quarantaine of Dropdeadmoney, zitten er heel wat bewust luchtige momenten in. De theatrale slotscène mag er ook zijn. De voorstelling slaagt er goed in om de aandacht gaande te houden, ook al is het een variatie op een thema dat we bij De Koe al zo dikwijls gezien hebben.
Toch wordt het ook voor De Koe tijd ‘for something completely different’. Een eigen stijl hebben is goed maar de voorspelbaarheid wordt toch wel heel groot.
We beginnen het universum van Filip Vanluchene zo ongeveer wel gezien te hebben : een strikt gesloten gemeenschap, ergens in een niet uitgesproken verleden in de “Vlaanders”. Anderzijds schept hij hier toch weer een wereldje dat, ondanks de vele bevreemdende elementen, oh zo herkenbaar is voor ons, mensen uit diezelfde Vlaanders. De parallellen met Erik De Volder worden steeds duidelijker. Het is wel een beetje wennen aan de mengvorm van verteltheater (literatuur) en dialogen (drama). Dat wordt op sommige momenten langdradig, ja zelfs zeurderig, terwijl het op andere momenten pakkend, herkenbaar, en puur theater is. Naar het einde toe komt de wending in de plot waar je al een ganse tijd op zit te wachten maar toch leidt tot een stukje sterk stukje drama.
Lucas Vandervost dient zich terug aan als de ideale regisseur voor dergelijke teksten. Hij weet zijn acteurs perfect in Vanluchene’s leefwereld in te passen. Dat leidt in dit geval tot een paar hoogstandjes tussen de beide zusters : Mieke De Groote en (vooral) Katelijne Verbeke. Ook het gebruik van een soort Grieks koor, in de gedaante van de drie dames die maar zijdelinks part hebben aan het gebeuren is zowel voor auteur als voor regisseur een goede vondst. Brit Alen, Goele Derick en Rita Wouters kwijten zich perfect van die taak : niet opdringerig, soms louter illustratief maar prominent waar het moet. En om niemand te vergetern : Dirk Buyse is zoals steeds zichzelf, een vaste compagnon van Vandervost’s parcours. Opvallend is ook weer hoe goed de scenografie van Erik Lagrain het stuk ondersteunt en illustreert en bovendien niet vergeet ook mooi te zijn.
Voor echt “geëngageerd” theater moet je hedentendage bij Frank Vercruyssen zijn. Hij heeft er het theaterfestival 2003 mee gewonnen (Vraagzucht) en bewijst zowat op zijn eentje dat geëngageerd en politiek theater zijn plaats in het huidige theaterlandschap volop verdient. Er zouden er veel meer van dat slag moeten zijn. Deze keer heeft hij er Robby Cleiren van de Roovers bijgehaald om samen een proces uit het Amerika van 1925, waarbij een leraar terecht stond omdat hij de evolutieleer van Darwin had onderwezen en niet het scheppingsverhaal uit de bijbel, om te werken tot een voorstelling. Met hun beiden spelen ze alle rollen, wisselen zelfs dezelfde rol af. Damiaan De Schrijver speelt enkel de rechter en zorgt af en toe voor de luchtere noot zodat het niet te zwaar op de hand of te drammerig wordt.
Als er één smetje op de voorstelling zit is het de duur die maakt dat er hier en daar momenten insluipen waarbij de spanning even zoek is. Misschien komt dat wel goed als de voorstelling wat meer ingespeeld is, op de première was het hier en daar nog wat zoeken. Dat neemt niet weg dat hier weer een kei van een voorstelling staat die je niet onbewogen laat. Niet dat je sympathie gaat voelen voor de gedaagde leraar, zelfs niet voor de advocaten waar het hier om draait, maar je wordt geconfronteerd met het feit dat het religieus fanatisme dat vandaag zo in de kijker loopt ook in onze westerse cultuur bestaat.
Stan biedt trouwens een voor hun doen uitgebreide programmabrochure aan waarin beschreven wordt hoe ook vandaag het “creationisme” prominent aanwezig is, tot in het Witte Huis toe. De voorstelling steekt duidelijk een waarschuwende vinger op maar dat wordt nergens drammerig of belerend, integendeel het zet tot nadenken. Dat je zit te kijken naar één van de meest relevante en creatiefste gezelschappen van het ogenblik, maak de theaterervaring dubbel beklijvend.
Het is al zo dikwijls gezegd en geschreven : wat op papier lekker leest is daarom zeker nog niet geschikt voor het gesproken woord. En als het dan nog een collage betreft van allerlei tekstfragmenten, wordt het al helemaal moeilijk. Het kan werken, Frank Vercruyssen heeft er het Theaterfestival mee gewonnen, maar deze voorstelling is jammer genoeg de illustratie van hoe het meestal gaat.
De teksten gaan dan nog meestal over dé leegheid, dé verveling, hét zoeken … maar worden alras mijn leegheid, mijn verveling, mijn zoeken. Om de tekst zelf te citeren : “het stelt allemaal niets voor” want nergens is er ook maar een haakje te bespeuren dat je zou kunnen meetrekken. Het geeft de indruk alsof men louter voor zichzelf theater aan het maken is.
De vormgeving, inclusief het klankbeeld, verworden dan ook tot gimmicks. De videobeelden, de stadsgeluiden, de hiphopbeats, de hangende panelen, de polaroids die genomen worden en aan het publiek doorgegeven, ja zelfs de titel, wat is de samenhang?
We leren wel een Kuno Bakker kennen die zich staat uit te sloven maar toch een zeker naturel aan de dag blijft leggen, ook wanneer een technicus het defecte lichtpaneel moet komen bijstellen. Het is zijn inspanning en talent dat toch nog een gewei oplevert.
Eigenzinnig, origineel, filosofisch, grappig, ernstig, intellectueel, gevoelig,…. Laura van Dolron wordt in Nederland de theatermaakster van het moment genoemd. Wie haar aan het werk ziet en hoort, alleen op scène en zonder decor, begrijpt waarom.