SKaGen brengt deze keer een bewerking van La Peste van Albert Camus, een herkenbare bewerking deze keer. Zoals ze in The Dayroom al geëxperimenteerd hadden, gebruiken ze hier terug de blue screen techniek om op een scherm het eigenlijke beeld samen te stellen. De acteurs spelen met een paar requisieten zoals een stoel of een tafel, tegen een blauwe achtergrond. Op het scherm worden dan andere elementen ingevoegd. Op dat scherm zie je ook meer dan dat : een maquette die de stad voorstelt, het volk van die stad dat uitgebeeld wordt door playmobil-poppetjes en tenslotte de scènes die de acteurs spelen.
Dat technische huzarenstukje (het komt op een centimeter aan) leidt aanvankelijk de aandacht af van het stuk zelf. Je bewondert de techniek en zit uit te vissen hoe het allemaal in elkaar zit en vergeet dat hier een toneelstuk wordt opgevoerd.
Het is pas na een tijdje dat de aandacht terug naar het verhaal gaat. Halverwege begint het concept te werken en daar zijn de acteerprestaties niet vreemd aan. De centrale figuur is dokter Rieux, Mathijs Scheepers geeft hem vorm met een grote maturiteit. We hebben hem doorheen de SKaGen-producties stap voor stap zien groeien. Het is vooral dankzij hem dat de voorstelling je uiteindelijk toch in de ban krijgt.
Het is een gevaarlijk idee om een stuk dat zich in de salons van zich-vervelende dames afspeelt, te laten spelen door mannen. Men zit vlug in een decadent nachtclubsfeertje. Die valkuil is hier omzeilt door acteurs die weten hoe ver ze te ver mogen gaan voor het lachwekkend wordt. Toch zijn ze stuk voor stuk supervrouwelijk met een Hugo Koolschijn voorop.
Mishima’s stuk behoort inmiddels tot het klassiek repertoire, verrassen doet de voorstelling dan ook niet. Ze moet het hebben van zeer degelijk acteerwerk en een stevige regie. Vooral dat laatste is nodig om de vele wat filosofische passages verteerbaar te houden. Het stuk is één grote aanloop naar de beslissing die Madame de Sade op het einde treft, het psychologisch aanvaardbaar maken van die beslissing is dé uitdaging maar komt er in deze productie toch niet helemaal uit en dat ligt zeker niet aan Barry Atsma, integendeel.
Een voorstelling die net niet het topniveau haalt die erin zat maar ons zeker niet onbevredigd achterliet.
Het is een schitterend concept wat Alan Ayckbourn in 1973 uitdacht : je neemt een aantal mensen die om één of andere reden een weekend op een bepaalde plaats samen zijn (genre de Parelvissers), je neemt van die plek drie verschillende plaatsen (hier de eetkamer, de living en de tuin) en maakt van elke plaats een afzonderlijk stuk met de scènes die er zich dat weekend afspelen. Het was Ayckbourn’s bedoeling die drie stukken op afzonderlijke avonden te spelen. Tg Amsterdam maakt er echter een theatermarathon van vijf uur van.
Vijf uur waarin je ademloos aan je zetel gekluisterd bent. Komedie is het allermoeilijkste theatergenre zegt men wel eens. Zeker op Ayckbourn’s komedies met zijn vele dubbele, soms wrange bodems heeft al menig gezelschap zijn tanden stukgebeten. Zowel Ivo Van Hove als de cast, met in het midden een alweer grandioze Kesting, bewijzen hier dat ze het genre meester zijn. En hoe.
Alles zit perfect aan deze voorstelling : de scenografie is sober, licht maar zo doeltreffend en functioneel. Elkeen acteert op zeer hoog niveau en heeft de juiste toon te pakken, ook degenen die we een dergelijke rol niet hadden toegemeten.
Met deze productie is andermaal bewezen dat Ayckbourn de Tsjechov van onze tijd is. Zoals Tsjechov houdt hij zijn publiek een spiegel voor. Toneelgroep Amsterdam is het ideale gezelschap om zijn stukken vorm te geven.
Vijf uur entertainment van het hoogste niveau. Vijf uur kijken naar jezelf. Vijf uut bewondering voor de prestatie die hier wordt neergezet.
Om direct met de deur in huis te vallen : de tekst van Peter Verhelst in de monden van een stel jonge, onervaren acteurs werkt niet. Zoals dikwijls met Verhelst’s teksten is ook dit weer een tekst om te lezen en niet om uit te spreken. Poëtisch dat wel, maar zo gekunsteld. Conversaties worden er soms op het kantje van het lachwekkende door. Een knappe regisseur die zijn spelers hier mee om kan laten gaan. Van Der Meiren is duidelijk niet zo’n regisseur.
De jonge, onbekende acteurs zijn duidelijk nog veel te onzeker om dit te laten werken. Enkel Nathalie Meskens houdt zich staande en kan een zekere spontaniteit opbrengen. Bij de anderen blijft het bij geforceerd debiteren van de tekst.
Nochtans zat er heel wat in, zowel de scenografie als het regieconcept zelf beloven een “esthetische” voorstelling en dat is het ook wel geworden. Jammer dat het op geen enkel ogenblik aansprak.
Het overslaan van vonken, daar gaat het bij De Volder om. Wanneer het je niet pakt zie je een onwezenlijk, burlesk theater. Maar als het je pakt, raakt het je middenrifs. En deze voorstelling, ook al is ze supersentimenteel zoals elke productie van De Volder, pakt je.
Deze keer gebruikt De Volder daar heel veel volk voor en een grote scène maar vooral ook twee levensgrote poppen. De slotscène wordt dankzij die poppen een beeld om vast te houden.
De Volder heeft de laatste jaren een abonnement op selecties voor het Theaterfestival. Als Brand een selectie verdiende, dan zeker deze productie.
Het lijkt alsof Dirk Roofthooft nooit iets anders gedaan heeft dan monologen. Nochtans hoorde ik onlangs een radio-interview met hem waarin hij vertelde dat dit pas zijn vierde solo is. Het waren stuk voor stuk schoten midden in de roos.
Het is hier niet anders. Integendeel, Roofthooft overtreft al zijn vroeger werk. Dit is theater die je “pakt”, niet alleen door het soms gruwelijke verhaal en de taal waarmee het vertelt wordt, maar ook die messcherpe vertolking en die haarfijne regie. Guy Cassiers heeft met zijn Proust-cyclus bewezen dat hij literatuur als geen andere op de planken kan zetten. Hier is zelfs het trage en intellectueel-esthiserende van de cyclus afwezig.
Laat ons de herinnering aan dit stuk koesteren, nog meer woorden zouden tekort schieten.
Nu Elsie De Brauw een vaste waarde van NTG is, mocht haar succesmonoloog niet ontbreken in het programma. Voor de pas opgerichte Stichting M.A.M. (Meerdere Antwoorden Mogelijk) van Lot Vekemans speelde ze een monoloog geschreven door Lot Vekemans. Vekemans vertrekt hier van Ismene, zuster van Antigone. Ismene is met zoveel heroïsche familieleden de antiheld, niks heldhafdigs, niks heroïsch. Ze doet gewoon wat haar gezegd wordt en wordt op die manier een buitenbeentje en zelfs een outlaw.
Elsie De Brauw is schitterend (is ze dat niet altijd?). In haar eenvoudige plunje en tegen de toch wel markante achtergrond van Arca, vertelt ze haar leven in een flashback vanuit haar graf. Ook al beweegt ze nauwelijk, je wordt meegezogen door het verhaal, door de woorden. Dat betekent dan ook dat Lot Vekemans een prachtige tekst heeft geschreven.
Zoals in een bepaalde recensie stond : men is dit inderdaad vergeten voor het theaterfestival.
NTG heeft zijn (echte) start niet gemist!!! Met De Asielzoeker openen ze het eerste seizoen onder leiding van Johan Simons met een knaller.
De voorstelling refereert trouwens graag naar die start : het decor zit volledig in de nieuwe huisstijl. Alsof men wil benadrukken dat NTG het beste van twee werelden samenbrengt, wordt deze voorstelling gedragen door Wim Opbrouck en Elsie De Brauw. Topklasse uit Vlaanderen en uit Nederland. (Maar aan die Hollandse onverstaanbaarheid voor ons, Vlamingen, moet toch gewerkt worden. Een smetje).
Ook hier weer, het lijkt de grote rage wel, de transpositie van een roman naar de scène waarbij het verhaal eerder verteld dan getoond wordt. Toch leidt dit tot schitterende dialogen waarbij de spanning tussen de protagonisten geleidelijk opgedreven wordt. Wim Opbrouck geeft prachtig gestalte aan de wat letargische Beck die echter met zichzelf geen blijf weet wanneer zijn terminale partner interesse krijgt in de asielzoeker die zij voor de papieren heeft gehuwd. De scène waarin Opbrouck nerveus en gespannen met allerlei gevonden kledingstukken de naakte vrijers probeert te bedekken, zal nog lang in het geheugen gebrand staan.
Greidanus en Hermans vullen het duo perfect aan.
Voor Simons is ook dit weer een start. Ook al zit het duidelijk in het verlengde van zijn Houellebecq-voorstellingen, toch is dit weer een stap verder. Terug naar meer decorum en naar een uitbundiger (Vlaamser?) speelstijl.
Een openingsstuk die het water in de mond doet komen voor wat erna komt.
Wie onze eerdere commentaren op De Volders werk leest weet dat we fans zijn van Eric De Volder. Diep In Het Bos, Achter ‘t Eten, het zijn voorstellingen die blijven hangen. Anderen waren goed voor een indrukwekkende theaterervaring. Eric De Volder is dan ook terecht een vaste klant van het Theaterfestival geworden.
Maar hier werden we op geen moment geraakt. Niet alleen kregen we een serieuze déjà-vu, de zo typerende De Volder-stijl begint contraproductief te werken. Die stijl, die zo dikwijls de tragedie van de kleine mens zo voelbaar en herkenbaar (het is contradictorisch, we weten het) heeft gemaakt, doet nu niets anders dan afstand creëren. Niet alleen de stijl is déjà-vu, ook het verhaal is al zo dikwijls verteld.
Op sommige momenten deed het denken aan parochietheater. Akkoord, de aanvangsmonoloog is, qua tekst, indrukwekkend maar algauw, zeker als de andere personages in actie treden, begint de voorstelling te balanceren op de rand van het vervelende, het irritante zelfs. De Volders stijl is gebaseerd op onnatuurlijk uitvergrootte vormgeving en acteerstijl. Wanneer die je niet direct naar de strot grijpt blijft er een soort burlesk theater.
Toegegeven, we hebben zwaar de indruk dat we een voorstelling zagen die niet echt goed liep. Misschien zag de curator van het Theaterfestivakl een voorstelling die wel vonken deed slaan. Wat wij zagen verdiende alleszins geen plaats in een festival van “opmerkelijke” voorstellingen.
Voorwaar, het zijn geen opbeurende voorstellingen op het theaterfestival (behalve Isabella’s Room dan), dit is trouwens al de tweede over zelfmoord. Ook op ander vlak is het niet altijd een feel-good evenement. Anderhalf uur kijken en luisteren naar iemand die met vele stiltes een tekst staat op te zeggen en daarbij roerloos op dezelfde plaats blijft staan, het vergt wat van de toeschouwer.
Maar er is in de eerste plaats die tekst van Sarah Kane. Zoals Crave is dit een verzameling van soms poëtische, soms confronterende, soms verrassende stukjes tekst. Ze zijn als schimmen in een grote leegte, komen en gaan en laten je nooit los. Ver van de normen die we dagdagelijks hanteren, zijn ze akelig herkenbaar en boren zich in je hersens. Ook hier weer de thema’s die gans haar werk karakteriseren : dood, geweld, geestesziek. Wanneer de tekst een repetitief karakter krijgt doet het sterk aan Peter Handke denken. In andere fragmenten past ze dan weer perfect in de reeks Britse theaterauteurs die sedert Edward Bond hun inspiratie in de zelfkant van de menselijke geest zochten : the in-yer-face theatre.
Er is in de tweede plaats het feit dat deze tekst, die hoofdzakelijk over zelfmoord, gaat de laatste tekst is van een auteur die kort erna inderdaad zelfmoord pleegde. Onvermijdelijk beïnvloedt deze wetenschap je als toeschouwer. Zou je anders aankijken op deze tekst als het niet duidelijk het testament van een zelfmoordenares was?
In de derde plaats is er Nanette Edens. Hoeveel verschillende stemmen Sarah Kane voor ogen had zal wel nooit duidelijk zijn (in Crave is dat al evenzeer een raadsel) maar Olivier Provily opteerde ervoor om ze allemaal door één stem te laten zeggen. Nanette Edens doet dat schitterend, de dialogen maakt ze met kleine gebaren toch zichtbaar, alsof één stem een eerder gesprek terug in herinnering brengt. Ze weet de aandacht gaande te houden door een immens inlevingsvermogen en een grote zeggingskracht. Zelfs fysisch is het niet moeilijk om in haar Sarah Kane te zien.
Een moeilijke maar zeker beklijvende voorstelling. Als dit doorzet zal het Zuidelijk Toneel zijn rechtmatige plaats in het theaterlandschap in de kortste keren herveroverd hebben.
Eigenzinnig, origineel, filosofisch, grappig, ernstig, intellectueel, gevoelig,…. Laura van Dolron wordt in Nederland de theatermaakster van het moment genoemd. Wie haar aan het werk ziet en hoort, alleen op scène en zonder decor, begrijpt waarom.