Vier meesterlijke carverianen plus de grootmeesterlijke René van ‘t Hof, maakten van de beste lappen uit hun rommelkist een schitterend patchwork.
Hun vorige program heeft vruchten afgeworpen: de heren doen in de bloedhitte uiterst fit aan. Bovendien rekenen ze ook weer doeltreffend met enkele foute verschijnselen en personen af. Dat gebeurt met behulp van lekkere, snelle en spitse teksten. Leuk vanaf de start met een dialoog tussen twee semi analfabete patsers in een club tot en met het slot met de barpraat van twee brallerige patsers. Goed dus, zij het dat het hier en daar wel wat teveel opgelegd pandoer werd.
Veel energie, dat wel. Maar verspild aan een slecht idee, slechte muziek en veel ongein. Maar gelukkig ook een (toevallig?) aanwezig mini-talentje van een jaar of drie schat ik, dat zich telkens onbevangen in de show mengde en de professionals ruim de loef afstak.
Bijna onder de Utrechtse Brug verstopt doet Suver Nuver z’n ding. Met misschien een niet al te oorspronkelijk thema: zoon neemt het op tegen pa. Ook het nieuw testamentisch skelet met JC in de hoofdrol is eerder vertoond. Maar bij de afwerking is het drietal plus goed gebruikt koor in vorm. Namelijk heel beeldend, geestig en orgineel. Zelfs het gesproken Fries werkt goed op Amsterdamse bodem.
Het is weer zomers, het is weer upbeat, het is weer laagdrempelig, het is zelfs quasi-gratis, het is nogal goed openluchttheater en het heet dit jaar Don Juan. Wij zagen een vrolijk gestemde bewerking met bijvoorbeeld een aanstekelijke Leporello (Ad Knippels) en een vrolijk-cynische “Kolonel” (Rutger Le Poole) en hoorden zo nu en dan lekkere muziek. Allemaal een beetje vet natuurlijk, maar dat past nou precies bij de omstandigheden. Waarbij ook nog komt dat onder de tweeduizend toeschouwers geen spoor van de gebruikelijke amsterdamse hufterigheid viel te ontdekken. Te druk met genieten van de picknick. Of van het gezelschap, zoals in mijn geval, van een heuse Marina Vlady lookalike. OK, nóg een gewei. En één blikje tomaten voor de bekeurende dienders.
Marius von Mayenburg schreef het, Luk Perceval regisseerde het en Het Toneelhuis speelde het. Zoveel kwaliteit in drievoud, dat moet wel goed zijn - dacht ik. Nou, de ‘scenografe’ verdient inderdaad een dik gewei. Het oogt allemaal prachtig. En nóg een gewei omdat de crew uitstraalt er voluit in te geloven. Nou, ik nog. Want jammer genoeg is bovenop de toch al ontzette taal van Von Mayenburg, bewust (?) letterlijk de verstaanbaarheid door een combine van ruraal dialect en ratelende dictie, om zeep geholpen. Ik las dat ik gisteravond een café, een damestoilet, een exhibitionist, een huwelijk, een begrafenis en ‘de stem van de nieuwe generatie” voorbij heb zien en horen komen. Dat ziet er dan somber voor me uit. Want mij is het ontgaan.
Maar evengoed vind ik het eeuwig jammer dat de vermoedelijk beste regisseur in het Nederlandse taalgebied, van in ieder geval de beste productie van de jaren negentig ín het Nederlandse taalgebied (Ten Oorlog), naar een vreemd taalgebied gaat uitwijken.
Deze voorstelling is wat je noemt een interessante mislukking. Belangwekkend, omdat de regie nogal wat raadseltjes opgeeft waar ik m’n hersens op kan breken. Mislukt omdat het sterrenteam ditmaal zo weinig bij me teweeg brengt. Anders dan de founding father en mother van Moose eerder lieten blijken, ben ik niet optimistisch over de groeikansen van deze productie. Ik vrees dat het, anders dan met de technische malheur aan het begin, met de Drie Zusters van Tga niet meer goed gaat komen.
“Vrijdag” is eigenlijk op het randje van vet en vulgair. Met katholiek moralisme van het slag “zonde-boete-ootmoed-vergeving”, als verwoed bestookte schietschijf. Maar Johan Simons heeft Hugo Claus en ons een dienst bewezen: hij maakte van de explosies implosies en van de dorpsharmonie een kamerorkest. Nou ja, daar heeft-ie wel Elsie de Brauw en Bert Luppes voor natuurlijk. Twee uur heb ik op het puntje van m’n stoel gezeten. En ook nog de les geleerd dat iemands haren wassen gelukzaligheid en hoop betekent. Dit seizoen was deze Georges Vermeersch de beste acteursprestatie die ik gezien heb.
Bijna slaagt OT er in om een lijk tot leven te wekken. Want, hoewel de teksten en ideeën van Camus belangwekkend en actueel blijven, met Caligula heeft hij echt geen zinderend toneel geschreven. En toch slagen een origineel decor (Jan Neggers), een gros prachtige regievondsten (Mirjam Koen) én spelers als Iwan Walhain (Caligula) en José Kuipers (Caesonia), er op een haar na in, die handicap ongedaan te maken. Wat mij betreft bleef daarom weliswaar de vervoering uit, maar viel er gisteravond wel heel veel te bewonderen.
De 4-sterren keuken van ‘t Barre Land c.a. heeft ‘t ‘m weer gelapt. De klootloze, eeuwoude, spot en belegen geestigheden van twee verstrooiingsstukken van Wilde zijn veranderd in een pure feestdis van drieenhalf uur. Oscar Wildes speelsheid van 1895 zit nu bijvoorbeeld in het ingenieuze spel van de twee verweven stukken. En zijn oubolligheden komen geheel en al opgefrist en up tempo, totaal eigentijds klinkend, ad rem en spits de zaal in. ‘t Barre Land is blijkbaar gezegend met originele bedenkers die opnieuw bewijzen ook perfecte uitvoerders te zijn. (Maar wat hadden die billen van Bianca er nou mee te maken?)
Voor een zaal vol fans in de Toneelschuur verkenden de drie mannen van Het Volk opnieuw de sores van “drie verdrietige eenzame mannen” aan de rand van de samenleving.Stengel, Koek en de Vries zijn uitgerangeerd en troosteloos.
Dat verandert niet als ze elkaars gezelschap zoeken door een gemeenschappelijke oudejaarsavond.
Echt fascinerend wordt het ook niet voor de toeschouwer. Het stramien van Het Volk is al jarenlang hetzelfde, het onderwerp langzamerhand wel een beetje uitgekouwd en de uitvoering iets te statisch.