Hier zit ik, op de boot terug naar Harlingen, met tegenover mij een opgebolde vriendin, die aanstaande woensdag officieel haar kind zou moeten krijgen. Ze is niet op het eiland bevallen, tot teleurstelling van Oerol en veel eilanders. "Het is iets bijzonders," fluisterde boer Ane mij gisteren toe, "om een eilanderkindje te krijgen." Maar helaas. Ons inmiddels aan alle kanten tegen de buik aanstompende kind wil er nog niet uit.
-door Mathijs Verboom
Gevolg is wel dat ik Anna inmiddels vooruit moet duwen. Was ik in Amsterdam nog bezig om haar tijdens het fietsen alle bruggen over de grachten over te helpen, hier op Terschelling duw ik haar met zuchten en steunen de duinen op als we weer eens naar het strand willen. De afgelopen dagen voelde ik mij bij tijd en wijle een moderne Sisyphus. De komende jaren zal ik blijven duwen, als het Anna niet is, dan wel ons kind, die zal de eerste jaren ook wel niet zelfstandig de bruggen en duinen opkomen.
Hier op de boot, met al die bijna verticale trappen die niet gemaakt zijn op zwangere vrouwen, is het ook duwen geblazen. Het beste uitzicht heb je toch op het bovenste terras, daar zie je Terschelling pas goed aan de horizon verdwijnen om plaats te maken voor de vaste wal. Daar zitten we dan eindelijk, tussen de dagjesmensen, eilanders, en medemakers. We hebben een korte twee uur om voor het eerst goed na te genieten van de reacties op onze voorstelling. Ook op de boot word ik nog aangesproken door mensen die ontroerd waren door het verhaal en beloofden ons volgend jaar weer te komen bezichtigen. Dat houdt wel in dat we volgend jaar weer op Oerol moeten staan, al willen we niets liever. Polly Maggoo voelt zich thuis op het eiland.
Bij een van de laatste voorstellingen, terwijl ik buiten zat te wachten tot ik als Geert vers uit de gevangenis het huis van mijn moeder zou gaan bezoeken, dook ineens de vader van Ane op, de oude boer die we al een tijd niet hadden gezien. Hij keek naar Anna, die naast mij zat om foto’s te maken, toen naar haar buik en wreef erover, voorzichtig, met zijn ruwe handen.
"Mooi hé?" zei hij vertederd tegen mij. "Da het je goe gedaan jonge!" Hij knipoogde als mannen onder elkaar. Hij zag er een stuk vriendelijker uit dan toen hij ons God’s toorn aankondigde vanwege de kruizen. "Daar moe je wel goe voor sorge," zei hij vermanend. "Ik zal het proberen," antwoordde ik. Hij boog zich naar mij over. "Trane in me oge, toen de mijne kwam, so mooi, da kleintje in je hande, das mooi hoor!" Ik knikte en keek hoe hij wegliep. Met stevige pas verdween hij om de hoek, even snel als dat hij was verschenen.
De boer heeft zijn zegen gegeven, wat betekent dat we nu met een gerust hart, na een enerverend festival, kunnen terugkeren naar de wal. Ik ben er klaar voor. Ons kind mag komen!