moosers

Praatjes van RiRo

431_Halina 83 x 100.png

Februari 2005 Atreus en Thyestes zijn broers, kleinzonen van Tantalus. Dat is die van de kwelling die zijn naam draagt. Samen vermoorden de twee hun stiefbroer. Dat levert ze een vervloeking op: ‘Waar deze twee samen zijn, zal bloed vloeien.’ Atreus komt goed terecht, maar Thyestes vergaat het wat minder en omdat hij jaloers is, verleidt hij de vrouw van zijn broer. Daarover raakt Atreus dan weer gepikeerd en hij gooit Thyestes het land uit. Begrijpelijk. Al vindt Thyestes het minder geslaagd. Die beraamt dan ook een moordaanslag op zijn broer en gebruikt daarvoor Atreus’ zoon. De aanslag mislukt en Atreus laat de dader terechtstellen. Zonder te weten dat hij zijn eigen zoon laat ombrengen. Leuke jongens dus, die broers.

Als we De Brakke Grond binnenkomen heeft Atreus, inmiddels opgeklommen tot eigenaar van een grote restaurantketen, zijn broer uitgenodigd voor een verzoeningsmaal in zijn restaurant in Parijs. Thyestes zit al aan tafel en wacht, want Atreus heeft door laten geven dat hij wat vertraagd is. Dus steekt Thyestes er nog maar eens eentje op. Boy Raaijmakers, wat opzij op het podium, onderbreekt zijn schurende stukje jazzmuziek om ons op de hoogte te brengen van wat vooraf ging. Later zal blijken dat hij niet op het toneel staat om af en toe voor een muzikaal intermezzo te zorgen. Met zijn trompet bemoeit hij zich nadrukkelijk met het verhaal. Soms speelt hij zelfs dwars door een dialoog heen om er een andere kleur aan te geven. Of zo hard dat hij het geruzie overstemt. Aan het eind van de voorstelling neemt hij weer het woord, net als aan het begin. Dan om te vertellen hoe hetallemaal verder gaat.

Bieheuvel in zijn onderbroek
Vervloekt als hij is, heeft Atreus al voor de aankomst van zijn broer zijn neefjes vermoord met de bedoeling die als maaltijd aan hun vader op te dienen. Als hij eindelijk opdaagt, laat hij Thyestes weer wachten. Regelmatig verdwijnt hij de keuken in, buiten beeld, om nog wat verfijningen aan de gerechten aan te brengen. Het lijkt wel of Atreus het opdienen alsmaar uitstelt om alsnog aan de vloek te ontkomen. Thyestes steekt zijn zoveelste sigaret op en neemt nog maar een glas wijn. Of hij staat op en stapt even uit het verhaal. Om een vertoog op te zetten over het lezen van de boeken van Dan Browne bijvoorbeeld. Of om in zijn onderbroek en met een indianentooi op zijn hoofd een dansje te maken. Ik gniffel wel heel vaak. Blijkbaar ben ik bij mijn tweede Dood Paard al gewend aan die rare fratsen van Biesheuvel en Van Woensel. Of misschien houd ik wel gewoon van die jongenshumor. Ik zal toch niet de enige zijn in die lang niet volle zaal? Vast niet. Ik ben gewoon de enige die het zo duidelijk laat merken. Door hardop te gniffelen.

Relatie loopt serieus gevaar
‘Jammer dat het van die matige acteurs zijn’, zegt R., als we in Blincker staan met een pilsje. Is dat nou wel zo, vraag ik me af, zijn het wel van die matige acteurs? En voor ik het goed en wel in de gaten heb, sta ik dat ogenschijnlijk slordige acteren van Van Woensel en dat gedans in die grote witte onderbroek van Biesheuvel vol verve te verdedigen. R. merkt dat er iets niet klopt in mijn gloedvolle betoog. Waarschijnlijk heeft ze door dat ik ook zo mijn twijfels heb. Dat ik alleen maar net doe alsof ik dat acteren zo geweldig vind. Ze raakt wat geïrriteerd. We krijgen zelfs bijna ruzie.

Op het moment dat onze relatie serieus gevaar begint te lopen, schiet Wilfred te hulp. ‘Het is gecultiveerd, die hangerige speelstijl,’ legt hij uit. ‘Het is nou eenmaal de groepsstijl van Dood Paard om bijna onneembare barricades op te werpen tussen publiek en toneelstuk.’ ‘Volgens mij kan het publiek ze helemaal geen bal schelen,’ werpt R. hier tegenin. Wilfred blijft geduldig, zoals altijd. ‘Het lijkt maar of het ze geen bal interesseert,’ zegt hij met een innemende glimlach, ‘dat doen ze om ons er steeds op te wijzen dat we naar een verzonnen verhaaltje zitten te kijken. Dat het alleen maar twee mensen zijn die doen alsof.’ ‘Hou toch op,’ zegt R., en ze trekt haar jas aan.

Van Woensel dreigt er mee op te houden
‘Zou ik ook even iets mogen zeggen?’ Een antwoord wacht Marian niet af. Zo is Marian niet. ‘Aan vormgeving, licht en muziek hebben ze toch ook de uiterste zorg besteed?,’ vraagt ze. ‘Nou dan?’
Omdat ik denk dat dit een retorische vraag is, doe ik er het zwijgen toe.
R. reageert wel op de interruptie van Marian.
Ze doet dat met een nogal bits ‘Ja, en?’ Ze heeft er duidelijk schoon genoeg van. Marian kijkt me erg zelfverzekerd aan en neemt een flinke slok van haar wijn.
‘Waarom hebben ze hun tekst dan niet gewoon uit handen gegeven aan twee goede acteurs?’ De rest van de wijn gaat nu in één keer naar binnen.
R. kan haar gevoel van triomf nauwelijks verbergen.’ Zullen we toch nog maar een pilsje nemen, oppert ze? En Marian, nog een witte wijn?’

Later zegt Oscar van Woensel dat hij vindt dat je eigenlijk alleen wat over acteerstijlen en over toneel in het algemeen mag zeggen als je elke voorstelling in een kader kunt plaatsen, weet in welke traditie een theatergroep staat en bij welke stroming de theatermaker hoort. Over de harde woorden van Marian maakte hij zich zo boos, dat hij zelfs even heeft overwogen er mee op te houden. Gelukkig heeft hij dat niet gedaan. Tussen R. en mij gaat het overigens ook weer goed.

Atreus en Thyestes van Dood Paard ging in première op 18 februari 2005
Spel: Gilles Biesheuvel en Oscar van Woensel
Muziek: Boy Raaijmakers

Lees meer

RiRo op 17/03/2007 - 08:55  

Atreus en Thyestes (Dood Paard)
426_Halina 83 x 100.png

Februari 2005 ‘Heel aardig hoe de jonge, grotendeels onervaren acteurs zich zonder enige terughoudendheid aan het spel overgeven,’ zegt Marian meteen na de première. ‘Sommige van die jonge acteurs staan op het toneel met een overtuigingskracht en een onschuld waar een professionele acteur jaloers op zou zijn. Als je tijd hebt, moet je zeker naar Serenade gaan. Dan zul je het zelf wel zien.’

Overtuigingskracht zie ik ook, tijdens de allerlaatste voorstelling, als ik eindelijk tijd heb om te gaan kijken. Vooral Constance Kruis acteert met nogal wat élan, misschien zelfs met iets te veel élan. Maar dat is een professioneel actrice. Dus die zal Marian wel niet bedoelen. Tien jonge acteurs en actrices, sommigen amateur, anderen nog niet zo lang geleden afgestudeerd, spelen veertien losse scènes uit Serenade van Hugo Claus. Shireen Strooker en Pepijn Cladder regisseren er elk vijf, Pieter Bouwman neemt de andere vier voor zijn rekening. Die veertien scènes zijn door elkaar gemonteerd. Allemaal in hetzelfde nogal rode decor. Blijkbaar is het de bedoeling dat we niet kunnen zien welke regisseur voor welke scène verantwoordelijk is.

De Wet van Wilfred
Zou het mogen? Nee, het mag niet, heeft Wilfred laatst gezegd. Als ik net als hij na een voorstelling een goed onderbouwde mening zou willen geven, mag ik na afloop niet met de regisseur of met acteurs praten. ‘Na het tweede glas krijg je gegarandeerd mooie gevoelens voor de man of vrouw van wie je het werk wilt gaan beoordelen’, waarschuwde hij.

Mijn eerste glas drink ik met Roos ten Hooven, een actrice die ik al ken van Caravaggio. Zou ze ook zo lovend zijn over de overtuigingskracht van de onervaren amateurs waarmee ze in dezelfde voorstelling staat? Ze reageert zo diplomatiek mogelijk op mijn nogal suggestieve vraag, maar kan toch niet verbergen dat ze iets meer terughoudendheid op prijs zou hebben gesteld.

‘Hebben ze de rode rozen iets te rood geschilderd?’, stook ik daarom voorzichtig. Want ik heb gehoord dat ze dat bij het toneel wel eens zo noemen. En door al dat rood in het decor ben ik een beetje in een rode stemming gekomen. Als antwoord geeft ze me een glimlach waarvan ik maar het mijne moet denken. Dat doe ik dan ook maar.

Wilfred heeft gelijk
De voorstelling Serenade is natuurlijk niet wereldschokkend, dat had ik ook niet verwacht. Wel heel vermakelijk. Vooral door het overenthousiaste acteren van de jonge acteurs. Typisch Hugo Claus overigens, denk ik, vrouwen ten tonele te voeren die willig hun benen spreiden. Kon dat toen nog, twintig jaar geleden toen het voor het eerst werd gespeeld? En nu? Misschien nu ook nog wel, hoewel me dat verbaast. Veel meer dan grappig en seksistisch is het eigenlijk niet. Ik schaam me er zelfs een beetje voor dat ik verlekkerd zit te kijken hoe jonge actrices in de ene na de andere scène uitdagend de meest verleidelijke poses aannemen. Ik vraag me ook af of ze daar zelf nou wel zo blij mee zijn.

Mijn tweede glas drink ik met Constance Kruis. Of is het al mijn derde? Hoe dan ook, Wilfred blijkt gelijk te hebben. Ik begin mooie gevoelens te krijgen. Over verleidelijke poses kan ik dus maar beter mijn mond houden. Ze vertelt me dat Hugo Claus de vorige dag is komen kijken. En dat hij net als ik na afloop een glas met haar heeft gedronken. Claus bekende haar dat hij zich weinig van zijn tekst herinnert. Wel vond hij na het zien van de voorstelling dat hij Serenade eigenlijk volledig zou moeten herschrijven. Daar is ze het helemaal mee eens. Ze heeft het goed kunnen verbergen op het podium. Maar nu na haar tweede glas, of misschien is het al haar derde, nu hoeft dat niet meer. ‘Met díe tekst zal hij de Nobelprijs nóóit winnen!’, zegt ze. De actrices lijken er dus wel degelijk moeite mee te hebben gehad. In ieder geval één van de actrices. Dat stelt me gerust.

Kom we nemen er nog een
Nog één glas, echt mijn allerlaatste. Dat allerlaatste glas drink ik met Pepijn Cladder. Want al voor mijn eerste glas, Wilfred, al voor ik nog maar één druppel had gedronken, vond ik de vijf scènes die hij had geregisseerd de beste. Vooral omdat hij als enige moeite had gedaan om van dat knellende rode keurslijf af te komen. Door zijn acteurs in lichtspots te zetten bijvoorbeeld. De andere twee, Shireen Strooker en Pieter Bouwman, hadden zich wel erg gedwee laten opsluiten in dat door De Engelenbak als bordeelachtige hotellobby ingerichte decor.

Bijna niemand is overigens tevreden. Hugo Claus niet over zijn tekst, de professionele acteurs niet over het acteren van hun amateurcollega’s. De regisseurs, dat mag ik toch wel verklappen, niet over de scènes van de andere regisseurs. Alleen Marian. Die is wel tevreden. Hoe kan dat? Ik denk omdat ze verschillende meetlatten hanteert. Voor Gilgamesj andere maatstaven aanlegt dan voor Serenade. Voor Theu Boermans de lat hoger legt dan bijvoorbeeld voor Shireen Strooker. Zonder dat ze dat duidelijk maakt. Dat is verwarrend. Of zou ze net als ik gezondigd hebben tegen de Wet van Wilfred?

Serenade van Theater De Engelenbak ging in première op 22 januari 2005
Tekst: Hugo Claus
Regie: Pieter Bouwman, Pepijn Cladder en Shireen Strooker
Spel: Femke Bouma, Martijn Hillenius, Roos ten Hooven, Niels Horeman, Hanneke Janzen, Herman de Jongh, Constance Kruis, Onyema Onwuka, Annemarie Wisse en Lot de Witte

Lees meer

RiRo op 10/03/2007 - 08:32   4 reacties

Serenade (De Engelenbak)
419_Halina 83 x 100.png

Februari 2005 Nog voor de barkeeper van Het Compagnietheater onze drankjes heeft neergezet, begint M. al over de voorbereidingen van haar tractorreis naar de Zuidpool. Natuurlijk wil ik wel luisteren naar wat ze me wil vertellen over haar grote droom. Maar niet nu. Nu wil ik napraten over Gilgamesj. Daarom onderbreek ik haar nogal ruw met het verhaal dat ik niet zo lang geleden na een voorstelling als eerste aan een leeg tafeltje zat. De twee die er bij kwamen zitten, begonnen ook meteen te praten. Ook geen woord over de voorstelling. Over kantoor ging het. Bij mij op de afdeling, begon de een. Bij mij op de afdeling precies hetzelfde, reageerde de ander. M. heeft begrip voor mijn wens om eerst na te praten. Al kost het haar wel moeite.

Colin Kassies komt bij ons staan aan de bar. Hij wil iets vertellen over de voorstelling. Dat komt goed uit. Als theatertechnicus weet hij alles over het aanleggen van het poeltje waarin Gilgamesj zich na zijn lange reis verfrist. Ook weet hij het fijne van de hydraulische systemen waarmee de goden en de mensen van onder het podium met liften omhoog komen. Op het moment dat hij het uitlegt, begrijp ik het zelfs allemaal. Maar ook weer niet zo goed dat ik het kan navertellen. Andere details heb ik beter onthouden. Dat Fedja van Huêt zijn lenzen al uit had bijvoorbeeld, toen hij na de pauze ging baden. Omdat hij later in de voorstelling moet huilen, en dat gaat niet met lenzen. Dat hij daarom het plastic badeendje niet heeft gezien, dat de theatertechnicus in het poeltje heeft gedaan. ‘Want het is première. Dan doen we zulke dingen.’

Goddelijke naaldhakken
Tijdens de première die we net hebben gezien, beleeft de koning van Uruk veel heldhaftige avonturen, waardoor de godin van de liefde nogal gecharmeerd van hem raakt. De zelfingenomen koning wijst haar echter bot af. Toen Lineke Rijxman tijdens een repetitie wat al te enthousiast aandrong, aan zijn nek ging hangen en met haar benen zijn heupen omklemde, duwde hij haar zelfs ruw van zich af. Te ruw. Een van haar goddelijke naaldhakken boorde zich in zijn blote voet. De première moest worden uitgesteld. Tot vandaag. En vandaag speelt Fedja van Huêt een koning die onsterflijk wil worden als een held op schoenen.

De goden vinden overigens dat Gilgamesj met zijn wens onsterfelijk te worden veel te ver gaat. Zijn vriend Enkidu moet daarom nog voor de pauze sterven. Vlak na de pauze blijkt dat de goden nóg een lesje voor Gilgamesj hebben. Met windmachines en water scheuren ze een groot deel van de dertig Perry Sport tenten waaruit zijn stad Uruk bestaat volledig aan flarden. Theu Boermans, als Uta-napisjti, de enige overlevende van de zondvloed, is gelukkig wel zo aardig om handdoeken uit te delen aan de voorste rijen in de zaal. Maar pas erna. Als iedereen al nat is. Ondertussen begint Gilgamesj alvast maar aan zijn verre reis. Van zijn grote droom om onsterfelijk te worden, ziet hij af. Hij zal genoegen nemen met een drankje dat hem jong en mooi houdt.

Heerlijke bewegingen
‘De pret in de ogen van Fedja van Huêt’, zegt Annet. Ze straalt. ‘Die blikken vol bewondering tussen hem en Stefaan Degand als de woeste Enkidu. Prachtig om te zien. Het is zo mooi als hij heel indringend speelt. Bijvoorbeeld als hij rouwt om de dood van zijn vriend. Op de juiste momenten is hij dan ook weer zo nonchalant. Alles klopt gewoon aan hem. Ook zijn bewegingen. Heerlijk!’ Over al dat spektakel in de voorstelling, over het zand, het gras, het water, over de windmachines en de liften. Geen kwaad woord daarover van Annet. Van mij ook niet. Een beetje minder tekst, dat had van haar wel gemogen. Dat vind ik niet. Van de tekst hoeft voor mij niks af.

‘Kom nou toch!’, Marian valt ons plompverloren in de rede, ‘het heeft toch de diepgang van een strip! Alleen al die Enkidu. Die lijkt wel weggelopen uit een slechte Hollywoodfilm.’ O jee, dan zal ze die godenfamilie ook wel niks vinden. Vooral de vader, Anu, een enorme buik, heel vet haar, en een morsig, door veel te lang dragen op een aantal plekken heftig glimmend zwart pak. Geen enkele godsdienst zou het overleven met zo’n oppergod. Dat vind ik juist wel grappig.

Marian vindt het blijkbaar helemaal niet grappig, want ze onderbreekt mijn religieuze overpeinzingen: ‘Die godenfamilie?’, vraagt ze op hoge toon, ‘in een soap zouden ze misschien niet misstaan. Maar op het toneel kan dat toch niet!’ Ze is trouwens nog niet helemaal klaar met haar kritiek. Ze wil ook nog kwijt dat regisseur Boermans door alles aanschouwelijk te maken de fantasie volledig aan diggelen slaat. Geef haar maar alleen de tekst op een projectiescherm. Alleen daar krijgt volgens haar de suggestie even een kans.

Spectaculaire geuren
Het is me nogal wat. Wat Marian allemaal zegt. In het theater is het toch niet ongebruikelijk om een verhaal af en toe eens aanschouwelijk te vertellen? Met flink wat decor en flink wat techniek. Natuurlijk kan het ook anders. Je kunt hetzelfde verhaal ook vertellen met alleen woorden en een minimum aan gebaren. Of zelfs zonder woorden met alleen gebaren. Of voor mijn part door de tekst op een oud laken te projecteren. Maar in de zaal een voorstelling zien met die heerlijke geur van nat gras in je neus. Spectaculair.

Gilgamesj van De Theatercompagnie ging in première op 3 februari 2005
Tekst: Raoul Schrott
Vertaling: Tom Kleijn
Regie: Theu Boermans
Spel: Lineke Rijxman, Harry van Rijthoven, Fedja van Huêt, Bracha van Doesburgh, Anneke Blok, Stefaan Degand, Theu Boermans, Ruben Lürsen, Hans Leendertse, Jeroen van Koningsbrugge, Casper Grimbrère en Myranda Jongeling

Lees meer

RiRo op 03/03/2007 - 12:10  

Gilgamesj (De Theatercompagnie)
logo.gif

September 2003 Het komt goed uit dat deze voorstelling is geselecteerd voor Het Theaterfestival, want daardoor kan ik er toch nog naar toe. Hein schreeuwde het namelijk bijna uit, nadat hij Een Meeuw had gezien. ‘Een ode aan het acteren,’ jubelde hij. Natuurlijk wilde ik graag weten wie hij daarmee bedoelde. Halina Reijn? Want daar ben ik nogal weg van. ‘Die ook wel,’ zegt Hein, ‘maar vooral Van Houten en Boermans. Die twee komen in de grote scène van Trigorin en Masja tot zulk magnifiek spel. En weet je wie ik ook goed vind?’ ‘Nou?,’ vraag ik. ‘Annet Malherbe als Polina,’ zegt Hein, ‘die is echt in topvorm.’

Carice van Houten als Masja wil de jonge kunstenaar Kostja. Die wil liever Nina, gespeeld door Halina Reijn. Maar die is op Trigorin, vertolkt door Theu Boermans, de regisseur die zelf ook op de planken staat en die al met de moeder van Kostja is. Het lijkt ingewikkelder dan het is, want Een Meeuw is een mooie heldere voorstelling.

Fraai geacteerd van Van Houten, Boermans en Malherbe. Hein heeft helemaal gelijk. Hoewel Halina Reijn toch ook behoorlijk sterk speelt. Maar goed, Carice van Houten kreeg voor haar rol als Masja de Colombina, de prijs voor de beste vrouwelijke bijrol. Niet Halina Reijn voor haar rol als Nina. Ik vind het best. Nina is waarschijnlijk geen bijrol. Dat zal het zijn.

De benen van Halina Reijn
‘Daar gaat het niet om,’ zegt Jowi, ‘het gaat er om dat Van Houten als Masja gewoon de show steelt.’ Ze komt wat dichterbij en dempt haar stem een beetje. ‘Trouwens dat bombastische einde, typisch Boermans natuurlijk. Als Nina maar blijft snikken en roken en armzalig op die dunne hooggehakte beentjes blijft wankelen.’

Beetje rare opmerking, vind ik. Die dunne beentjes zijn natuurlijk van Halina Reijn, niet van Nina. Wat bedoelt ze dan, Jowi? Vindt ze misschien dat regisseur Boermans het personage Nina veel te lang laat snikken en roken? Dat kan, dat kun je vinden. Maar je kunt hem natuurlijk niet verwijten dat Nina te dunne beentjes heeft. Ik vind ze trouwens wel mooi, die benen. ‘Onzin,’ zegt Hein. Even denk ik dat Hein ook al over de benen van Halina Reijn wil beginnen. Maar dat bedoelt hij gelukkig niet. Hij is het niet eens met Jowi’s opmerking over het einde van het stuk, en dat wil hij duidelijk maken.’Dat slot is onvergetelijk!’, zegt hij, en hij kijkt heel streng. Goed zo Hein, denk ik. Want ik ben het helemaal met hem eens.

Niet zo’n goede vraag
Als ik Arthur Sonnen, de directeur van Het Theaterfestival, na afloop van de voorstelling in september, aan de grote leestafel van het café van het Compagnietheater, vraag wat híj nou van dat slot vindt, of hij het ook zo onvergetelijk vindt, net als Hein en ik, loopt hij onmiddellijk rood aan en gaat hij vervaarlijk met zijn ogen draaien. Zijn twee begeleidsters blijven gelukkig kalm en beginnen hem onverwijld te reanimeren met zachte strelingen en zoetgevooisde woorden. Niet zo’n goede vraag realiseer ik me. Het lijkt me beter dat ik me even terugtrek. Zijn begeleidsters knikken, het lijkt ze beter dat ik me even terugtrek.

Tijdens het plassen zijn mijn gedachten vanzelfsprekend bij Arthur Sonnen. Zou het zijn begeleidsters lukken om hem op tijd te kalmeren? Nog helemaal in gedachten verzonken loop ik naar de deur. Dat is niet zo verstandig. Niet dat het onverstandig is om na het plassen, en handenwassen natuurlijk, de wc weer te verlaten. Nee, het is onverstandig om dat in gedachten verzonken te doen. Want daardoor schrik ik me rot van Jacob Derwig als Hamlet. Levensgroot is hij tegen de binnenkant van de deur geplakt.

Weer terug aan de leestafel
‘Ben je erg geschrokken,’ vragen de twee begeleidsters als ik weer aanschuif aan de leestafel. Ik zeg dat het wel meevalt. Hij is alweer een stuk opgeknapt, zie ik, zijn ogen draaien niet meer en hij is niet meer zo rood als een paar minuten geleden. We krijgen een teken dat we weer naar boven moeten, naar de zaal, voor de nabespreking met Theu Boermans. Eén van zijn begeleidsters neemt de fles wijn mee die Sonnen straks met een glimlach en een goed gekozen woordje aan Boermans zal overhandigen. De ander ondersteunt hem als we voorzichtig de trap op gaan. Gelukkig komen we zonder noemenswaardige problemen boven en doet hij daar welbespraakt en met gepaste glimlach zijn woordje. Tot mijn grote opluchting. Want heel even had ik het idee dat de directeur van Het Theaterfestival het einde al voelde naderen.

Een Meeuw van de Theatercompgnie ging in première op 11 april 2003
Tekst: Anton Tsjechov
Regie: Theu Boermans
Spel: Sylvia Poorta, Halina Reijn, Tijn Docter, Harry van Rijthoven, Theu Boermans(Jappe Claes), Michel van Dousselaere, Annet Malherbe(Ria Marks), Carice van Houten(Camilla Siegertz) en Mike Reus

Lees meer

RiRo op 24/02/2007 - 10:27  

Een Meeuw (De Theatercompagnie)
413_Halina150 x125 voor Mooselogo.png

Januari 2003 Als ik in het buitenland ben en ergens wil eten, loop ik meestal even rond en bestudeer de menukaarten. Fantasieloze kaarten vallen vanzelfsprekend meteen af. Te grote restaurants ook. Maar wat zegt zo’n kaart nou helemaal? Kan ik niet beter vooral kijken waar de bewoners zelf eten? En waar het druk is? Uiteindelijk neem ik een beslissing. Dat kleine restaurant in die zijstraat waar het al bijna vol is. Om ongeveer dezelfde reden kies ik vanavond voor Caravaggio. Een uitverkochte voorstelling in een kleine zaal.

De deur van die kleine zaal, het Kruithuis in Groningen, is nog op slot. Het is januari, het is echt te koud om buiten te wachten, en er brandt licht. Dus ik klop op de deur. Ze horen me niet. Ik klop wat harder. Het helpt niet, ze doen gewoon niet open. Koud en kwaad hoor ik in de schouwburg om de hoek dat ik pas om acht uur, een half uur voor de voorstelling begint, het Kruithuis in mag.

Om acht minuten over acht doe ik de deur open. Me een beetje in de vrieskou laten staan en dan denken dat ik om precies acht uur terug kom zeker. Nou, mooi niet. Binnen sta ik meteen in een café met in het midden een leestafel in de vorm van een doodskist. Links is een deur die toegang geeft tot de zaal. Geen idee of ik daar vanavond al door zal gaan, maar ik weet in ieder geval alvast waar die deur is. Voor een andere keer eventueel. Nergens iets dat op een kassa lijkt. Het café is leeg, op twee mannen na. De een zit met een glas rode wijn voor zich mobiel te bellen, de ander staat achter de bar. Tegen de man achter de bar zeg ik dat ik weet dat het uitverkocht is, maar dat ik de voorstelling toch graag wil zien.

Ben je jong en verwend?
De aanloop van dit verhaal is een beetje te lang, vind ik zelf. Theatermakers hebben dat ook wel eens. Dat ze een iets te lange aanloop nodig hebben. Bij Caravaggio duurt het zelfs meer dan een kwartier om de karakters voor te stellen. Daardoor komt de voorstelling nogal traag op gang. Als ze ook een jong, door zappen en internet verwend publiek willen bereiken, zouden theatermakers zich dat eigenlijk niet moeten permitteren.

Het toneelbeeld waarmee de voorstelling begint, is een café. In dat café staat een fles Rioja op tafel. Caravaggio zit in het midden. Links van hem zit een andere schilder, Giovanni Baglione, mobiel te bellen. Van mij mag Baglione mobiel bellen in een café, ook al is het een café is in het Rome van eind zestiende, begin zeventiende eeuw. Maar wat doet die fles Rioja daar op tafel? Ik denk dat het zelfs nu nog moeilijk zal zijn om een café in Rome te vinden waar een fles Rioja op tafel staat.

Ja, dat soort dingen ga ik dan denken. In plaats van goed op te letten, zodat ik snel weet waar, wanneer en wie. En dan wel de theatermakers bekritiseren en zeggen dat ze een beetje op moeten schieten.

Wie heeft er gelijk?
Met het leven en het werk van Caravaggio als inspiratiebron behandelt de voorstelling de vraag of een kunstenaar echt vrij kan zijn. Een interessante vraag. De dag na de voorstelling blader ik in de boekwinkel wat kunstboeken door en ik ga naar huis met Secret Knowledge, Rediscovering the lost techniques of the Old Masters van David Hockney. Met Caravaggio, lees ik daar, begint in de Europese schilderkunst vrij plotseling een haast onwaarschijnlijk perfect naturalisme. Is de compromisloosheid van de schilder daar voldoende verklaring voor, zoals de makers van de voorstelling Caravaggio me willen doen geloven? Of heeft Hockney gelijk en maakt Caravaggio gebruik van optische instrumenten en tekent hij in feite met de camera? Als toneel de bedoeling heeft me ook na de voorstelling aan het denken te zetten, is dat met Caravaggio goed gelukt.

Stel ik wel de goede vragen?
De Caravaggio van de voorstelling is een groot schilder, omdat hij een onaangepaste en oorspronkelijke geest is die vecht voor het behoud van zijn identiteit. Bij Hockney is Caravaggio daarnaast ook een schilder die heel vindingrijk lenzen gebruikt en vooral daardoor een radicaal nieuwe stijl ontwikkelt. In de voorstelling speelt Peggy Vrijens een journalist. Om dat duidelijk te maken loopt ze rond met een spiegel, een lens en een onnatuurlijke lichtbron. Precies de drie attributen die, volgens Hockney, samen met zijn enorme talent, dat onwaarschijnlijke naturalisme van Caravaggio’s werk verklaren. Is die spiegelreflexcamera met flitser dan toch een verwijzing naar de theorie van Hockney? Of zoek ik iets wat er niet is?

Misschien stel ik wel de verkeerde vragen omdat ik niet begrijp dat de voorstelling een metafoor is voor een algemeen menselijk dilemma. Dat het niet gaat om Caravaggio, maar om iets algemeners. Om de vraag of je je moet aanpassen of je intuïtie kunt volgen. Dat is nog een beetje te moeilijk voor me. Maar ook al begrijp ik het misschien niet helemaal, een goed gemaakte voorstelling blijkt wel heel inspirerend te zijn.

Caravaggio van Els inc.ging in première op 19 december 2002
Tekst: Jeroen van den Berg
Regie: Arie de Mol
Spel: Ali Ben Horsting, Dic van Duin, Peggy Vrijens, Rob de Kuiper, Kees Harteveld, Gusta Geleijnse, Max van den Burg, Roos ten Hooven en Heidi Arts

Lees meer

RiRo op 17/02/2007 - 11:11  

Caravaggio (Els Inc.)
410_Halina150 x125 voor Mooselogo.png

Maart 2004 Kan dat? Een dialoog tussen Nederlandse woorden en Argentijnse bewegingen? Ja, dat blijkt te kunnen. Heel goed zelfs. Vooral omdat de dansers op een ook voor niet danskenners onmiddellijk herkenbare manier alle gemoedstoestanden laten zien. Van dreiging en agressie tot verleiding en passie.

Zwijgende tangodansers tegenover sprekende acteurs. De balkonscène als monoloog van Romeo, terwijl Julia ontspannen op haar buik ligt en haar benen wat rust geeft. En dan ook nog Adelheid Roosen als engel. Je moet maar durven! Regisseur Ola Mafaalani durft het. Tegenover Pierre Bokma, die Romeo speelt, laat ze een Braziliaanse danseres de rol van Julia vertolken. De Argentijnse broers Enrique en Guillermo Infran de Fazio, die nooit met vrouwelijke partners dansen, alleen met elkaar, zijn samen neef Tebaldo. Ze spreken geen Nederlands, Julia en neef Tebaldo. Voor een goed gesprek heeft Romeo dus niet zoveel aan de Capuletti’s. Daarvoor heeft hij alleen zijn vriend Mercutio en frater Lorenzo.

Schiet Adelheid Roosen Romeo dood?
‘Deze Romeo en Julia is onvergetelijk’, begint Kester meteen na afloop, ‘ik denk dat deze voorstelling om verschillende redenen geschiedenis zal schrijven. Ik heb maar één bezwaar.’ Ik zie Hein denken: ‘Eén bezwaar, ik heb er wel een paar meer, ik begrijp bijvoorbeeld helemaal niet waarom die engel met die vleugels sleurt.’ ‘Mijn enige bezwaar tegen deze voorstelling’, vervolgt Kester, ‘is de rol van Adelheid Roosen als engel. Ze doolt de hele voorstelling wat doelloos over het toneel met die vleugels en die veren, en dan ook nog in dat lelijke lichtblauw. Uiteindelijk blijkt ze maar één handeling te hebben: ze schiet Romeo dood. Nou vraag ik je, hoe haalt Mafaalani het in haar hoofd om de zelfmoord van Romeo te vervangen door dood door een schot! En dan begint Roosen, wanneer de engel zich bewust is van haar handeling, ook nog te jengelen als een kind.’

Engelen hebben toch ook gevoel!
‘Wat nou doelloos dolende engel, Kester?’ Ineens flap ik het eruit. Daar gaat mijn goede voornemen om alleen te kijken en te luisteren. Kan ik nog terug? Nee, nu moet ik door: ‘Vanaf het allereerste begin werpt de engel de schaduw van de in het verschiet liggende onontkoombare gebeurtenissen voor zich uit. Een engel staat toch dichter bij god dan een sterveling en kan toch in de toekomst kijken?’

Omdat Kester me lijkt te negeren en de anderen zwijgen, ga ik maar gewoon verder: ‘Pas halverwege het verhaal beseft de engel dat niet alleen Mercutio en Tebaldo slachtoffer zijn van het noodlot, maar ook Romeo en Julia. Vanaf dat moment neemt Roosen’s droefheid toe. Het is als engel dan wel gewoon haar werk, maar ze heeft ook gevoel. Zo’n braller als Mercutio, ze zal er een traan om laten, dat natuurlijk wel, maar niet meer dan dat. Om die snoeverige Tebaldo ook. Maar als het haar duidelijk wordt waar alles toe zal leiden, wordt het zelfs haar te veel en plukt ze intens triest aan de veren, wetend dat ze nóg twee keer haar onvermijdelijke taak zal moeten verrichten: de ontzielde lichamen van Julia en Romeo met dons besprenkelen.’

‘Het ontzielde lichaam van Romeo, die geen zelfmoord pleegt, maar gedood wordt door een jengelende engel’, smaalt Kester, ‘houd toch op’.
‘Romeo schikt en herschikt het levenloze lichaam van Julia’, ik houd niet op, ik begin net lekker op dreef te komen. ‘Hij geeft de engel het pistool, maar gebaart haar nog even te wachten. Julia’s rechtervoet moet nog precies naast haar linker. Dan doet hij twee stappen achteruit en bekijkt het resultaat. Nu is hij pas tevreden, zo wil hij het, zo ligt ze goed. Hij geeft de engel een teken. Romeo bepaalt wanneer de engel op hem zal schieten. Romeo pleegt dus wel degelijk zelfmoord, de engel is niet meer dan een instrument. Begint de engel te jengelen als een kind vanwege die handeling? Nee, de tranen stromen over Roosen’s wangen omdat ze nu pas, nadat alles wat noodzakelijkerwijs moest gebeuren ook daadwerkelijk is gebeurd, haar ware gevoelens mag laten zien. Ze huilt dus om het noodlot.’

Een goddelijk lichaam?
‘Gaan we het nog over Pierre Bokma hebben? Een acteur van 48 in de rol van Romeo, een hitsige tiener van zestien, zeventien?’
Het is Hein die dat vraagt. En hij geeft meteen zelf het antwoord: ‘Dat kan toch niet!’
‘Nee hoor Hein je hebt helemaal gelijk, dat kan niet.’
Vooral niet cynisch gaan doen. Dat was mijn tweede goede voornemen. Maar ik heb mijn avond blijkbaar niet. Het lukt me vanavond gewoon niet om me aan mijn voornemens te houden.
‘En Christiane Palha (30) in de rol van Julia, een meisje van veertien? Dat vind je toch geen probleem Hein, dat heb ik toch goed begrepen? Dan vind ik dat ook geen probleem. Ik ben het helemaal met je eens. Nee Hein, ik wil niet weten dat je vindt dat Christiane Palha een goddelijk lichaam heeft. Je bent trouwens in de war, ze heeft een weelderig lichaam. Hans Kesting heeft een goddelijk lichaam.’

Romeo en Julia van Toneelgroep Amsterdam ging in première op 21 maart 2004
Tekst: William Shakespeare
Vertaling: Gerrit Komrij
Regie: Ola Mafaalani
Spel: Pierre Bokma, Adelheid Roosen, Bart Klever, Hans Kesting, Christiane Palha, Jorge Fatauros, Celia Nufar, Ernesto Candal, Enrique Insfran de Fazio, Guillermo Insfran de Fazio en Janni Goslinga
Bandoneon: Martin de Ruiter

Lees meer

RiRo op 10/02/2007 - 18:10  

Romeo en Julia (Toneelgroep Amsterdam)
406_Halina150 x125 voor Mooselogo.png

November 2003 C. heeft geen zin om mee te gaan. Dat komt door Ger Thijs. Die heeft een stukje over Rouw siert Electra geschreven in de krant. Ger Thijs schrijft dat ze steeds hun schoenen uittrekken en in een kale grijze kantoorachtige ruimte spelen. ‘Nou dan weet ik wel genoeg,’ zegt C., ‘dat is typisch regisseurstoneel, dat hoeft voor mij niet zo.’ Ik knik. Daarmee wil ik C. doen geloven dat ik door zijn uitleg weet wat regisseurstoneel is en dat ik me goed kan voorstellen dat hij daar geen zin in heeft. Maar eigenlijk weet ik nog helemaal niet wat dat is, regisseurstoneel. Misschien dat ik het wel weet als ik Rouw siert Electra heb gezien.

Als het publiek de zaal binnenkomt zit Pierre Bokma al op het podium, samen met de andere acteurs. Als we allemaal zitten en het zaallicht uit gaat, loopt hij net als de andere acteurs naar voren en trekt zijn schoenen uit. Aan het begin van de volgende twee delen doen ze dat weer. Precies hetzelfde. Naar voren lopen en hun schoenen uittrekken. Niet meer allemaal natuurlijk, alleen als ze nog leven, want er wordt stevig gestorven in Rouw siert Electra.

Groepstherapie
Het verhaal van Eugene O’Neill is gebaseerd op de Oresteia, maar speelt in het New England van vlak na de Amerikaanse burgeroorlog. Christine Mannon is verliefd op Adam Brant, de kapitein. Lavinia, de dochter van mevrouw Mannon adoreert haar vader, generaal Ezra Mannon. Daar begint het allemaal mee. Zoon Orin heeft net als zijn vader in de burgeroorlog gevochten, maar is daarmee wat later klaar. Als hij thuiskomt, treft hij zijn moeder en zijn zus bij het lijk van zijn vader. Vergiftigd. En zoals dat in toneelstukken nou eenmaal gaat, het loopt allemaal niet zo goed af, zodat aan het eind Lavinia moederziel alleen op het toneel staat.

Alwin Pulinckx, die in het stuk speelt, vertelt dat regisseur Ivo van Hove wilde dat ze speelden alsof ze het verhaal herbeleefden, alsof ze de dramatische gebeurtenissen achteraf verwerkten door het na te spelen in een groepstherapieachtige setting. Vandaar het kale toneelbeeld en vandaar het ritueel met die schoenen.

Is dit nog wel toneel?
Als in het derde deel de vier lijken zijn afgevoerd en de vraag overblijft of Lavinia nou berekenend is en dat ook blijft, of juist lichtelijk gestoord. Als Halina Reijn dan helemaal alleen aan de rand van het podium staat met niet meer dan een lichte grijns op haar gezicht, geen woord, geen gebaar. Als de hele schouwburg vergeet dat schouders en benen en ruggen pijn doen van het urenlange zitten, als er niemand beweegt, niemand durft te bewegen, niemand geluid wil maken, iedereen eigelijk bang is om zelfs maar adem te halen. Omdat wat Halina Reijn hier doet zo huiveringwekkend is. Omdat het van zo diep lijkt te komen dat je je afvraagt of dit nog wel toneel is. Dan kun je natuurlijk blijven denken ‘wat doet dat rijtje schoenen daar eigenlijk?’ Als je wilt kun je drieëneenhalf uur naar die schoenen en die grijze kantoormeubelen gaan zitten kijken en je al die tijd afvragen wat de regisseur daarmee bedoelt en of je het daarmee eens bent. Dat kan.

‘Heel sterk geacteerd van Halina Reijn.’ Dat vindt Wilfred ook. De voorstelling als geheel bevalt hem trouwens ook goed. ‘Af en toe misschien een wat te expliciet uitgewerkte seksscène dat wel, vooral omdat daardoor de onderliggende en daarmee dramatisch interessantere seks wordt verdrongen. Maar toch een hele goede voorstelling.’
Wat zegt hij dat toch weer mooi die Wilfred, denk ik.
‘Expliciet! Expliciet?’ Dat is Hein. ‘Ik noem dat niet expliciet, ik noem dat platte seks. Want het is platte seks! Die Kesting steekt gewoon zijn vinger in de vagina van Janni Goslinga en hij likt aan haar tepels.’ Moedig hoor van Hein, dat hij dat zo durft te zeggen. Daar worden we allemaal even stil van. ‘En die Janni Goslinga’, Hein blijkt nog niet helemaal klaar te zijn, ‘die pakt hem bij zijn ballen en gaat dan ook nog eens zijn lul een beetje zitten kneden!’

Ik wil dit niet! Ik wil dat ze zeggen hoe goed Halina Reijn acteert. ‘Halina Reijn imponeert’, dat geeft Hein dan nog net toe. Maar dan draaft hij alweer door over bloot om het bloot en dat ook Pierre Bokma, Halina Reijn en Jochem ten Haaf zo mechanisch, bloedeloos en lelijk aan hun gerief proberen te komen. Ik vind dit een gesprek van niks. Waarom kunnen we nou niet gewoon praten over het uitzonderlijke acteren van Halina Reijn?

Mag je dat trouwens zo wel zeggen, denk ik. Moet je bijvoorbeeld niet zeggen de knappe kapitein steekt zijn vinger in mevrouw Mannon, want de generaal is er even niet, die is even naar de burgeroorlog? Het zijn toch personages, ze spelen toch een rol. Het is toch Orin die kapitein Adam Brant doodt. Dan zeg je toch ook niet dat die Ten Haaf op gruwelijke wijze Hans Kesting om zeep helpt.

Een goed gesprek
Hans Kesting en Janni Goslinga spelen een man en een vrouw die met elkaar vrijen. Die man en die vrouw kleden zich uit, hun schoenen waren al uit dus dat scheelt, ze voeren een gesprek en ondertussen strelen ze elkaars geslachtsdelen. Wat in Rouw siert Electra gebeurt, is natuurlijk niet niks. Is de manier waarop de acteurs van Toneelgroep Amsterdam die vrijscène doen shockerend? Of direct en confronterend? Of open en eerlijk? Of zeer vernieuwend? Of juist heel erg voor de hand liggend? Ik weet het niet. Om daar iets zinnigs over te zeggen, heb ik nog te weinig voorstellingen gezien.

Rouw siert Electra van Toneelgroep Amsterdam ging in première op 13 november 2003
Tekst: Eugene O’Neill
Vertaling: Ger Thijs
Regie: Ivo van Hove
Spel: Pierre Bokma, Janni Goslinga, Halina Reijn, Jochem ten Haaf, Hans Kesting, Alwin Pulinckx, Karina Smulders en Hugo Koolschijn

Lees meer

403_Halina150 x125 voor Mooselogo.png

December 2002 God zit al er al, als we de zaal in mogen. Hij, ik bedoel dus Hij, maar als hij alleen aan het begin van de zin staat, zie je niet dat het Hem is. Als hij op het podium zit en een beetje verveeld zit te kijken en met zijn vingers op tafel zit te trommelen, zie je het trouwens ook nog niet. Dat het God is. Dat blijkt pas als hij opstaat en ons toespreekt. Of eigenlijk ons aanspreekt, want hij begint tegen ons te praten met jullie dít en jullie dát. Zoals Nederlanders soms doen tegen buitenlanders. En buitenlanders soms tegen Nederlanders. Wat heel vervelend is. Maar als God dat doet, is het wat anders. Wij in de zaal zijn nou eenmaal allemaal Nederlanders. Dan komt het dus goed uit dat Beppe Costa een buitenlander is. Want dan heeft hij een accent, en dan weet je dus meteen dat het Hem is.

Het is oorlog
De eerste twintig minuten vind ik het nog niet zo boeiend. Een volkse plattelandsvrouw moet een tweeling krijgen. En daar moeten wij bij zijn. En we moeten natuurlijk ook weten dat het in het begin van de zeventiende eeuw oorlog is. Dat er daarom Spanjaarden in ons land zijn. Die twintig minuten blijken een soort inleiding waarin Leopold Witte en Geert Lageveen alle mannenrollen spelen. Daarna zij ze alleen nog twee broers, dan boeit het me meer. Dan laten de twee acteurs de ontwikkeling van hun personages mooi zien. De een ontwikkelt zich tot een veelgevraagd schilder, de ander wordt stinkend rijk in dienst van de VOC. Tamar van den Dop gaat me nu ook meer bekoren. De oorlog is afgelopen en het gezin raakt in goeden doen. Daarom mag Van den Dop wat natuurlijker gaan praten. Dat vind ik een stuk aangenamer dan dat gemaakt volkse in het begin. Aan het eind, als ze door de plotselinge koersval van de tulpenbollen weer net zo arm is als toen het begon, blijft ze gelukkig beschaafd praten.

Gewoon als toeschouwer
Hoe moet je zo’n voorstelling noemen? Een begrippenapparaat om iets over een voorstelling te zeggen heb ik niet. Dat is misschien wat lastig. Natuurlijk zou ik eerst wat artikelen van dramaturgen kunnen lezen in de hoop wat handzame woorden te leren. Maar de meeste toeschouwers zijn geen theaterwetenschappers. Ik ben ook geen theaterwetenschapper. Toch wil ik iets over toneel zeggen. Gewoon als toeschouwer. Dat doe ik dan maar met mijn eigen gewone doordeweekse woorden.

Zou je zo’n voorstelling historisch muziektheater kunnen noemen? God blijkt uit van alles en nog wat muziek te kunnen toveren, dus het is in ieder geval muziektheater. Beppe Costa bespeelt meer dan twintig verschillende instrumenten, hoewel dat misschien niet het goede woord is. Want hij bespeelt weliswaar een virginaal, maar voor het overige zijn het geen muziekinstrumenten in de gebruikelijke zin van het woord. In ieder geval geen instrumenten waarvan ik de namen ken.
‘Waarom zeg je dat nou niet anders?’, vraagt Kester’
Waarom zou ik?’
Hij tokkelt weemoedig op het virginaal’, zegt Kester, ‘dat klinkt toch veel poëtischer.’
‘Dat is wel waar, maar dat is zoals jij het zou zeggen. Daar moet ik me maar niet aan wagen. Die wat literaire stijl hoort bij jou, dat is niks voor mij.’

Vanavond leer ik heel wat over de Nederlandse Gouden Eeuw. Maar de manier waarop deze les wordt gegeven is veel boeiender dan de lessen van mijn geschiedenisleraren en ook veel mooier om naar te kijken.
‘Weet je hoe ik dat zou zeggen?’ vraagt Kester.
‘Nou?’
‘Picturaal is de voorstelling zeer verzorgd.

De Gouden Eeuw van Orkater ging op première op 11 oktober 2002
Idee/concept/tekst: Geert Lageveen en Leopold Witte
Muziek: Beppe Costa
Regie: Gijs de Lange
Spel: Leopold Witte, Geert Lageveen, Tamar van den Dop en Beppe Costa

Lees meer

RiRo op 27/01/2007 - 00:17   1 reactie

De Gouden Eeuw (Orkater)
396_Halina150 x125 voor Mooselogo.png

Juni 2004 Schitterend weer vandaag, vanmiddag zelfs een beetje te warm. Nu, aan het begin van de avond, is het heerlijk op het terras aan de Grote Markt. Een vriendelijke jongeman komt naar me toe en geeft me een flyer. Uit gewoonte wil ik die meteen weggooien, maar de vetgedrukte woorden bovenaan het papier maken me nog net op tijd nieuwsgierig: ‘Virtuoze taalgrappen’ en ‘Tekst van Tom Lanoye’. In nog grotere letters: ‘Op vertoon van deze flyer twee kaarten voor de prijs van een!’ We rekenen af en lopen naar de stadsschouwburg. Je moet je wel aanpassen, vind ik. In Groningen kun je zo’n aanbod niet laten liggen. Mooi weer of niet.

Amateuristisch ogende danspasjes
Ze zijn met zijn zevenen. Vijf mannen en twee vrouwen. Sommigen dragen gele maillots, anderen gele turnpakjes. Alle zeven met gestreepte topjes en allemaal, man of vrouw, dezelfde blonde pruiken. Ze doen niets anders dan met onhandige, amateuristisch ogende danspasjes af en toe een paar meter naar voren of naar achteren huppelen. Ik kijk op mijn horloge, zeven minuten al. Ze staan weer in een rij. Drie huppelen naar voren, een kleine aarzeling, dan volgen de vier anderen. Drie minuten later. De eerste Jos danst alweer onbeholpen naar de achterkant van het podium, de tweede blijft even staan, de derde huppelt de eerste achterna, dan volgt de tweede ook. Twee toeschouwers op de vijfde rij staan op en zoeken in het donker naar de uitgang. Ze willen er niet meer bij horen, bij ons, de rest van het publiek, dat in beleefde stilte afwacht. Misschien vinden ze ons wel lafaards. De Jossen, want zo heten ze, alle zeven, tergen ons.

Hoe lang kan dit doorgaan? Er gebeurt niets en het is niet om aan te zien. De kostuums zijn spuuglelijk en de bewegingen ontzettend houterig. Weer kijk ik op mijn horloge, de voorstelling is al bijna een kwartier bezig. Nog een uur! We weten het nu wel, wij die blijven zitten omdat we nu niet meer weg durven gaan, dan hadden we maar meteen mee moeten gaan toen die twee van rij vijf zo resoluut opstapten. We hebben het al lang begrepen. Als Jos iets doet volgen jullie Jos, en als drie Jossen het initiatief nemen volgen de andere vier Jossen ook.

Dissidenten en martelaars
Eindelijk. De eerste Jos stapt uit het keurslijf, verlaat de groep en brengt daarmee het drama op gang. Nu onze marteling voorbij is, laten de Jossen ons van de prachtige tekst van Tom Lanoye genieten, bewijzen ze dat ze wel degelijk soepel kunnen bewegen, geweldig kunnen mimen en fraai kunnen acteren. Alle zeven Jossen blijken ware acrobaten te zijn. Ze jongleren met de virtuoze en welluidende taalvondsten van Tom Lanoye en ze spelen elkaar in hoog tempo het woord toe. Van alle kanten en op alle manieren die op een toneelpodium mogelijk zijn, analyseren de Jossen hoe een gemeenschap, welke gemeenschap dan ook, met dissidenten omgaat. En de dissidentie gaat ver. Zover zelfs dat de ideoloog Jos uiteindelijk alle andere zes Jossen tot de orde moet roepen: ‘Mannekes, alstublieft! Nee, hè. Straks ben ik hier nog de enige die is gelijk alleman!’

Geglimlach op een terras
Die twee van rij vijf zitten al bijna een uur met een koel pilsje op een terras. Wij hier in de schouwburg zitten te zweten, want het is warm, te warm. Ze zullen wel tevreden zijn, de twee van rij vijf. ‘Mijn god het was echt helemaal niks’, zeggen ze waarschijnlijk tegen elkaar. Het zou me niks verbazen als ze elkaar zelfs gelukzalig glimlachend aankijken. En wij, die gebleven zijn omdat we niet durfden wat zij wel durfden, hebben bijgedragen aan dat geluk. Want als ze glimlachen en zich gelukkig voelen, komt dat vooral omdat ze aan ons denken. Aan die laffe sukkelaars die zijn blijven zitten. Maar wat vergissen ze zich! Terwijl het einde nadert en links op het podium de Jossen één voor één kogels door het lijk van Jos jagen, als rechts de Jossen die aan de beurt zijn geweest al aan hun speech beginnen, nemen wij ons voor straks alle Jossen een ovationeel applaus te geven.

‘Oh, wat is dit collectief perfect op elkaar ingespeeld!’, jubelt Marian als we na die staande ovatie de warme zaal verlaten, ‘en wat een mooie tekst van Tom Lanoye!’
En toch. Die kwelling van het eerste kwartier. Het was functioneel. Maar dat weten we nu. In die eerste vijftien minuten wisten we dat niet. De spanning in de zaal liep hoog op. Het opstaan van de twee van rij vijf had heel goed het sein kunnen zijn voor een massaal protest. Ik zou het niet vreemd gevonden hebben als veel meer dan twee mensen de zaal hadden verlaten. Het gebeurde niet. Dat was een goede les voor mij na mijn foutje om bij Demonen in de pauze op te stappen. Het publiek in een theater wacht blijkbaar geduldig af en begrijpt dat begrijpen vaak later komt.

De Jossen van Olympique Dramatique ging in première op 29 mei 2004
Tekst: Tom Lanoye
Regie: Olympique Dramatique
Coach: Tom Lanoye
Spel: Tom Dewispelaere, Stijn van Opstal, Geert van Rompelberg, Ben Segers, Jan Bijvoet, Isabelle van Hecke en Kristine van Pellicom

Lees meer

393_Halina150 x125 voor Mooselogo.png

December 2002 Cloaca is elke dag uitverkocht is, lees ik eind 2002 in de krant, vlak voor ik in de ban van toneel raak. Als ik nog denk ‘toneel dat is niks voor mij’. Het artikel valt me op omdat ik de naam van de scenarioschrijfster ken. Maria Goos. Want die heeft ook Oud Geld geschreven, een van de weinige televisieseries waarvoor ik thuisbleef. Over toneel had ik toen overigens nog een paar stevige vooroordelen. ‘Toneel is dat niet meer iets voor vrouwen?,’ vroeg ik meestal als iemand me voorstelde om mee te gaan naar een voorstelling. Als dat niet genoeg was, dikte ik het zelfs nog een beetje aan. ‘Is dat niet iets voor vrouwen die ook in zo’n leeskring zitten omdat ze anders niet weten welke boeken ze moeten lezen?’ Beetje domme vooroordelen had ik toen nog, dat geef ik toe.

Pieter is heel stellig. Hij zegt dat het internationale klasse is, beter dan Art. Dat vindt Hein ook, die vindt Cloaca zelfs oneindig veel origineler dan Art. Dat overtuigt me, ik ga doen wat ik nog nooit deed, een voorstelling bezoeken. Al zegt dat me niks, dat Art. Want Cloaca zal de allereerste voorstelling zijn die ik zie.

Een gierende lach
In Cloaca wordt de onderlinge loyaliteit van vier bevriende veertigers op de proef gesteld als één van hen in de problemen komt. Wat me vooral opvalt, is dat alles wat de personages op het toneel meemaken bij minstens tien mensen in de zaal herkenning lijkt op te roepen. Meestal zijn het er zelfs veel meer. Als Joep, de politicus, uitlegt dat hij gewond is aan zijn neus, omdat hij een koffer van de plank boven de garagedeur heeft getrokken zonder het licht aan te doen. Omdat hij echt wel weet waar die klote koffers in zijn eigen huis liggen. Wie legt er nou een vlaggenstok en twee oude hockeysticks boven op de koffers! Dan herkent meer dan de helft van het publiek in de schouwburg van Amsterdam dat. Ze hebben het allemaal niet zo lang geleden precies zo meegemaakt. Of misschien niet helemaal precies hetzelfde, maar wel net zoiets. Want bijna niemand in Amsterdam heeft een garage. Gijs Scholten van Aschat moet wachten tot het gelach voldoende afgenomen is om verder te kunnen gaan met: ‘Dat soort nonchalance, dat maakt het heel erg moeilijk om in wezen intelligente mensen…’ Wat hij wil zeggen over in wezen intelligente mensen, kan ik niet verstaan. Vijf toeschouwers in de zaal produceren een gierende lach, die vinden het wel heel erg leuk.

Veel vragen
Het lijkt me lastig voor de acteurs om te beslissen wanneer ze even moeten inhouden tot het gelach in de zaal een beetje is afgenomen. Het publiek dwingt ze om voortdurend te improviseren. Niet met de tekst, maar met de timing. Zijn dit de voorwaarden voor een goede voorstelling? Een vlot, eigentijds script, een nauwgezette regie, acteurs met flink wat ervaring en een publiek dat reageert en daardoor de acteurs uitdaagt om tot het uiterste van hun kunnen te gaan?

Het spel van Bokma en Scholten van Aschat boeit me vanaf het allereerste begin. Maar wat betekent dat? Zou ik die twee acteurs ook zo goed hebben gevonden zonder dat script? Is het niet veel meer de verdienste van de schrijfster en de regisseur? En het publiek? Zou dat altijd zo reageren? Zouden ze altijd zo hard lachen dat je soms de tekst niet goed kunt verstaan? Zou het anders zijn als ik Cloaca in de provincie had gezien, waar het publiek waarschijnlijk wat bedaagder is?

Ik ga gewoon kijken
Ik denk dat ik maar wat vaker naar toneel ga. Ik kan wel van alles gaan roepen over Cloaca. Wilfred gaan napraten bijvoorbeeld en zeggen dat Maria Goos de verhaallijnen zo prachtig door elkaar weeft. Of dat het zo origineel is, omdat Pieter en Hein dat zeggen. Maar ik moest maar eens gewoon mijn eigen smaak gaan ontwikkelen, zelf gaan ontdekken wat ik mooi vind en niet mooi vind. En ik moet vooral niet net gaan doen of ik verstand van toneel heb. Of er wat van weet. Ik ga gewoon kijken.

Makkelijker gezegd dan gedaan overigens. Want naar welke voorstellingen moet ik dan gewoon gaan kijken? Er zijn er zoveel. Welke moet ik kiezen? En hoe moet ik kiezen? Van Pierre Bokma en Gijs Scholten van Aschat ben ik behoorlijk onder de indruk. Laat ik in ieder geval die twee acteurs maar even gaan volgen. Dan heb ik voorlopig een beetje houvast. Af en toe neem ik dan gewoon een zijpad. Ik zie wel waar ik uitkom.

Cloaca van Het Toneel Speelt ging in première op 14 oktober 2002
Tekst: Maria Goos
Regie: Willen van de Sande Bakhuizen
Spel: Pierre Bokma, Gijs Scholten van Aschat, Peter Blok, Jaap Spijkers en Marleen Stolz

Lees meer

RiRo op 13/01/2007 - 08:47   2 reacties

Cloaca (Het Toneel Speelt)
<< < 789 > >>
Syndicate content