Wat komen er toch heerlijke voorstellingen uit de mime-hoek. Vorige week zag ik Broeders van Jetse Batelaan, en nu Lepelvreemdheid door studenten van de Amsterdamse Mimeopleiding en Lotte van den Berg. In beide voorstellingen worden mensen getoond in een herkenbare, alledaagse behoefte aan steun, die op een heel concrete, lichamelijke manier gegeven wordt. In Broeders leidt dit soms tot ontroerende momenten, vaker nog tot absurde en hilarische scènes. In Lepelvreemdheid is de humor kleiner, meer vertederend, en het niet-alleen-kunnen schrijnender.
Maar meer nog dan de thematiek raakte mij de vorm van deze voorstellingen: zowel de vormgeving als het spel in beide voorstellingen is sober, helder. De regisseurs en spelers durven de tijd te nemen en consequent te kiezen voor één ding tegelijk. Hierdoor is er nauwelijks ruis en ontstaat een fijne concentratie: gewoon met z’n allen kijken naar hoe iemand een hand beweegt, iemand balanceert tussen lachen en huilen, iemand geniet van een aanraking. En ontdekken dat zulke alledaagse dingen, wanneer je ze zo goed bekijkt, tegelijk heel herkenbaar en mateloos fascinerend zijn. Dat is de verdienste van de hedendaagse mime.
De Odd Enjinears zijn goede ontwerpers en bouwers, maar niet zo heel goede spelers en theatermakers. Net als in de voorstelling Kletter, Touw, Tijd en Palen zien we fascinerende instalaties, waarin personages intrigerende én muzikale handelingen verrichten. Maar net als in die eerdere voorstelling blijft de echte interactie met deze apparaten goeddeels uit. (In tegenstelling tot bijvoorbeeld voorstellingen van The Lunatics, waar de personages wél hun bizarre installaties ontdekken, veroveren en te lijf gaan). Het verhaal van de vreemdeling die komt, niet geacepteerd wordt en weer gaat heeft weinig te maken met die installaties, het had ook in een compleet ander decor kunnen spelen. Daardoor krijgen de apparaten en karretjes iets willekeurigs en dat is jammer, want ze zijn prachtig.
Kester Freriks van het nrc vond deze voorstelling de beste van Oerol 2006:
Ik was zelf niet zo gecharmeerd. Mijn indruk was: de spelers tarten het publiek met expres-onbegrijpelijk en niet-behagend theater, met verwijten en met eindeloos applaus halen. Het statement dat ik meekreeg was zoiets als: kijk, je kan de gekste dingen doen op het toneel en jullie klappen toch wel. Dat vind ik wel een interessant discussiethema, maar ik vind het niet zo geslaagd als basis voor een voorstelling. Want ja, natuurlijk kan je het vertrouwen dat een publiek je geeft beschamen. Na een kwartier heb ik die boodschap wel meegekregen, en tegen die tijd hebben de spelers me er zo van overtuigd dat ze me in de maling nemen, dat ik niet meer open sta voor eventuele andere thema’s die de rest van de voorstelling interessant zouden kunnen maken.
Kester Freriks bekritiseert de welwillende houding van het Oerol-publiek. Hij vindt het goed dat de Warme Winkel de boodschap uitzendt: ga eerst maar eens kritisch kijken, niet alles verdient lof.
Ik vind die welwillende, ontvankelijke houding een noodzakelijke voorwaarde in het theater, iets dat we moeten koesteren. Zonder die openheid, zonder dat vertrouwen dat je als publiek voor de duur van de voorstelling geeft aan de makers, is theater nergens. Dat wil niet zeggen dat het niet goed is om een kritisch oordeel te stimuleren, of dat het niet interessant is om de onuitgesproken wetten van het theater voelbaar te maken. Maar je kan het publiek niet verwijten dat het er niet bij voorbaat vanuit gaat dat het in de maling wordt genomen.
Wat komen er toch heerlijke voorstellingen uit de mime-hoek. Vorige week zag ik Broeders van Jetse Batelaan, en nu Lepelvreemdheid door studenten van de Amsterdamse Mimeopleiding en Lotte van den Berg. In beide voorstellingen worden mensen getoond in een herkenbare, alledaagse behoefte aan steun, die op een heel concrete, lichamelijke manier gegeven wordt. In Broeders leidt dit soms tot ontroerende momenten, vaker nog tot absurde en hilarische scènes. In Lepelvreemdheid is de humor kleiner, meer vertederend, en het niet-alleen-kunnen schrijnender.
Maar meer nog dan de thematiek raakte mij de vorm van deze voorstellingen: zowel de vormgeving als het spel in beide voorstellingen is sober, helder. De regisseurs en spelers durven de tijd te nemen en consequent te kiezen voor één ding tegelijk. Hierdoor is er nauwelijks ruis en ontstaat een fijne concentratie: gewoon met z’n allen kijken naar hoe iemand een hand beweegt, iemand balanceert tussen lachen en huilen, iemand geniet van een aanraking. En ontdekken dat zulke alledaagse dingen, wanneer je ze zo goed bekijkt, tegelijk heel herkenbaar en mateloos fascinerend zijn. Dat is de verdienste van de hedendaagse mime.