We zaten in de ondergrondse en er kwam een zwerver op die wat met zijn mondharmonica begon te spelen. Toen begon zijn tirade tegen het huidige mensdom. In het begin was ik nog vol aandacht en hoorden wij een paar leuke, herkenbare commentaren. Dat mensen niet meer echt lezen. Dat ze in gezelschap een boek pakken en een mimisch showtje weggeven. Waarom we niet gewoon in alle eenzaamheid een boek pakken en haar lezen, echt lezen. Dat de mens te doelgericht bezig is. Dat er vroeger nog een zekere doelloosheid bestond en dat tegenwoordig enkel kille berekening de klok slaat. Ook wat hypocriet misschien, omdat deze zwerver duidelijk een lijstje van punten afwerkte. Dat de mensen niet meer lachen, niet meer echt lachen, maar alleen de tronies in gespeelde vreugd forceren en dat je hoort te lachen met het hele lichaam, niet alleen twee geboetseerde lippen. Allemaal leuk en aardig en het was ook vrij snel duidelijk dat dit geen lieve, verdraagzame man was. Dat alles dat hij lelijk vond eigenlijk lelijk werd door hem. Maar in duizend en een variaties bleef ons hetzelfde en hetzelfde worden voorgeschoteld. Met steeds minder retorica en steeds onzuiverdere aanvallen. “Hey jij daar, je ziet er niet uit met je…” En er gebeurde verder niets! Helemaal niets! Hij maakte geen verandering door, werd niet even breekbaar en bleef maar schelden. En ja hoor, op het einde kwam nog even iemand hem vertellen dat hij zelf lelijk was. Dat wisten we al na vijf minuten. Het spel was in principe oke, maar de tekstkeuze (, de tekst) en de regie waren klote. Een tomaat en gauw vergeten!
Wat moesten we nu ondergaan??? En vooral: waarom? Ik weet het niet. Er zal vast ergens een reden liggen.
Wat kregen we: een bewoner van de ondergrondse maakt ons, passanten op zíjn terrein, uit voor alles wat mooi maar vooral lelijk is, letterlijk lelijk, zo lelijk, zo vreselijk lelijk - misschien wil een volgende bezoeker eens turven hoe vaak lelijk?
Na een paar minuten herken en ken je de stortvloed. Zou die overgaan? Nee, die gaat niet over. Die gaat alleen door. Rechtdoor.
Normaal laat je zo’n figuur gewoon links liggen, laat maar blaten, dat het leven mistroostig is en lelijk en dat wij in onze nette kleertjes en alles eigenlijk het meest mislukt van alles zijn. In de echte wereld hoor je een flard en weet je genoeg, genoeg om door te lopen. Hier hoor je de hele monoloog. Dat kan interessant zijn. Maar laat me dan tenminste zien wie en wat eràchter zitten. Waaròm die zich herhalende langspeelplaat?
Ik kwam er niet achter. Wel meende ik op een helder moment er een soort parodie op Yup vh Hek in te herkennen - Van ‘t Hek voor toneelpubliek, zoiets. Zo klopte de voorstelling best goed eigenlijk: een herhalende publikumsbeschimpfung door een lelijke vent, en publiek dat om de niet-grappige en van ver zichtbare grappen lacht.
Zó kan ik ‘m wel waarderen. Dan klopt het ook goed dat de grappen geen grappen zijn; hooguit misschien Duitse humor?
Misschien miste ik de finesses in de tekst (in het spel zag ik ze wel). Misschien. Het lachen werd gedaan door vrouwen, en die hebben toch andere zintuigen. Misschien lag het aan mij.
Een gewei overigens voor het spel, Herman Gilis bleef als speler zeker boeien. Echt jammer dat hij deze tekst moest spreken. Een tomaat voor de keuze van het stuk, voor de regiekeuze om ons de metropassagiers te laten zijn (wat we niet waren, het verhaal ging dus over onze hoofden heen en hoefde niet eens van onze gladde schouders te vallen) en voor het uitschelden van de paus. Waarschijnlijk ook een keuze van de schrijver, maar totaal overbodig, totaal onorigineel - en bovendien ging het om de ouwe Woytila die toch alweer een jaar dood is. En een tomaat voor mezelf omdat ik geklapt heb na afloop (voor de acteur hé), maar geen boe heb laten horen.
Gelukkig was het zaterdagavond en nog tijd genoeg om bier te drinken.
O, even nalezen nog, deze ‘recensie’, was ik niet te monotoon negatief..?
Nou, nee.