Wat ik aan het doen ben? Behalve Maria Kraakman’s monoloog volgen? Nogal vaak zit ik tijdens de voorstelling vergelijkingen met het boek te maken. Eine Frau in Berlin las ik in één adem uit. Niet alleen omdat het onderwerp zo indringend is. Ook omdat de (anonieme) schrijfster in haar dagboek (april tot juni 1945) al meteen, als ze bij wijze van spreken nog staat te trillen en te kokhalzen, zonder moreel oordeel over zichzelf en over haar verkrachters (Russische bevrijders van Berlijn), en in een heel modern overkomende stijl, schrijft over wat ze meemaakt. Niemand kan overigens aan me zien dat ik voortdurend vergelijk. Toch denk ik dat het daardoor komt dat ik vanavond niet echt ben geraakt.
Wat Maria Kraakman aan het doen is? Haar monoloog is vooral door de intieme details heel precair. Maar de zaal is erg klein. Te klein. Publiek en actrice zitten noodgedwongen haast bovenop elkaar. En hoe paradoxaal het ook klinkt, omdat ze onvoldoende afstand kan nemen, kan ze de voorstelling niet de intimiteit geven die nodig is. Het is ook warm in de zaal. Te warm. Wie verkouden is, kucht dus. Niemand kan overigens aan haar zien dat ze problemen heeft met de zaal en met dat voortdurende gekuch. Toch denkt ze dat het daardoor komt dat ze me vanavond niet echt heeft geraakt.
Over de redenen hebben we zo onze eigen ideeën, maar in onze conclusies trekken we één lijn: we zijn niet tevreden. Toch is dit een goede voorstelling, denk ik. Als de omstandigheden beter zijn. Met een uitstekende actrice, weet ik. Als ze in een betere zaal staat. Goed voor de Gouden Kniertje, de nachtprijs voor de beste acteerprestatie in de kleine zaal? Zou zomaar kunnen.