De samenstelling van het theaterpubliek is sinds 1699 onveranderd.Theaterbezoekers zijn overwegend hoog opgeleid, afkomstig uit de hogere burgerij en behoorlijk oud. Maatregelen om een breder publiek naar de schouwburg te trekken zijn dan ook zinloos. Dit blijkt uit onderzoek van de historicus Henk Gras, die vijftien jaar lang bevolkingsgegevens, belastingarchieven en kaartverkooplijsten van de grote schouwburgen in Nederland doorspitte.
“Echte arbeiders treffen we nauwelijks aan in de lijsten”, aldus Gras. “De goedkoopste plaatsen zijn nooit populair geweest. Dankzij de invoering van subsidies in de loop van de twintigste eeuw neemt het theaterbezoek onder de gegoede middenklasse toe. Dergelijke regelingen steunen dus de leidende cultuur.” De wisselingen in belangstelling voor theater zijn volledig terug te voeren op economische conjunctuurgolven, wat volgens Gras duidt op een publiek dat zich niets aantrekt van modegrillen. “De reden waarom bepaalde groepen altijd en andere groepen nooit naar het theater gaan, is puur cultureel van aard. Het is daarom zinloos om ernaar te streven culturele minderheden en jongeren naar klassieken te laten kijken.”
Overigens is Gras geen voorstander van het afschaffen van kunstsubsidies: “Dan keer je terug naar de situatie van de zeventiende eeuw. Dan veroordeel je toneelspelers weer tot de bedelstaf. Theater is een volstrekt oneconomische bedrijfstak geworden, dus zonder subsidie overleeft het toneel niet. Zelfs Joop van den Ende kan niet overleven zonder alle subsidies die hij direct en indirect opstrijkt.” (Brabants Dagblad, 3/5/06)