Hoewel ik aarzel tegen zo’n figuur als Constant Meijers in te gaan, vond ik z’n column deze maand in het TM meer een bevestiging dan een argument tegen, dat ‘de aangekondigde bezuinigingen de schuld zijn van de kunst zelf’.
‘Hoezo kunstinstellingen wereldvreemd zijn? Hoezo buiten de samenleving staan’ kort samengevat. ‘We doen toch aan marketing en leerlingen komen naar onze theaters toe’.
Sjonge, jonge, waar is hij gebleven?
Om te beginnen: ‘publieksontwikkeling/bereik’ – merk het verschil in taalgebruik – is zeer arbeidsintensief en zou een kerntaak van het management van een instelling moeten zijn. En let op: het heeft nog niets te maken met het aanpassen van je programmering of integriteit. Dus niet meer een groep niets vermoedende of zelfs onwillige zakenlieden/leerlingen/ en – vreselijk begrip voor Anglo’s zoals ik – ‘allochtonen’ zomaar naar het theater laten meevoeren. Niet meer het halfslachtig runnen van een vriendclub, mondjesmaat of geen eigen inkomsten genereren en een publieksbereik dat aan een stagiair wordt overgelaten.
Maar zelfs dit goede voorbeeld is te kort door de bocht omdat iedere benadering doelgericht en ‘op maat’ kan en moet zijn. Eigenlijk ‘creatief’ moet zijn, persoonlijk en nog altijd gepassioneerd.
‘En kunstenaars wonen gewoon in de samenleving, hoor’ – gezien hoe onverschillig of – vrees ik – ondenkend onze medeburgers kunnen zijn – hoe ik een tijdje geleden ook was – is dit op zich geen argument. We vragen meer van de kunstenaar. Welke andere burger is zo autonoom dat hij/zij zich helemaal niets hoeft aan te trekken van een werkgever of opdrachtgever? Volgens Rechts zou dat het burger zijn die hoort bij dat andere bij hen minachtte groep: die van de uitkeringstrekkers…
Niet dat theatermakers echt onafhankelijk zijn – het is vooral medemakers die beslissen of ze wel of niet subsidie krijgen.
Vergis me niet, ik respecteer het recht om autonoom zijn, om kunst omwille kunst te maken, maar misschien heeft de kunst het teveel als vanzelfsprekend beschouwd – net als de vrijheid van meningsuiting misschien. Alles moet kunnen – maar terwijl sommige dingen wel gezegd moeten worden, is er ook de vraag of alles wel geuit moet worden en dan hoe dat alles geuit moet worden. In beide gevallen houden we rekening mee met anderen – toch?
Het lijkt mij dat het esthetiek van het ‘gemeenschappelijk’ van theater, een esthetiek of zelfs noodzaak uit de oudheid, ook van Shakespeare en latere makers, in het theaterlandschap van Nederland van vandaag soms helemaal vergeten is.
De punten waarmee ik wel met Constant Meijers eens ben - ‘kunstenaars steeds opnieuw de moraliteit verijken’, debat niet schuwen, de kunstenaar als ‘verdachte’ - blijven onderbelicht maar alweer zijn deze punten waaraan Wilders Henk en Ingrid weinig aan hebben. Meijers verrassing verraast mij; dat CDA en VVD ineens akkoord met de PVV over kunst en cultuur zijn. Ik ben niet zolang in NL maar mijn indruk is dat het blik van VVD en CDA nog altijd behoudend en ‘erfgoed’ gericht is – en voor mij als PvdA lid, gaat christelijke kuisheid altijd waaien als macht de CDA naar de slaapkamer leidt. 67% in ieder geval.
Nog iets waarmee hij voor mij z’n betoog ondergraaft is z’n pleidooi naar een Amerikaanse organisatie te kijken die als doel heeft ‘het vertegenwoordigen van lokale gemeenschappen en het creëren van mogelijkheden voor iedere Amerikaan aan elke vorm van kunst mee te doen en haar te appreciëren’. Ten eerste kan ik nooit begrijpen waarom men naar de VS moeten kijken voor voorbeelden terwijl er daar geen of nauwelijks subsidie is en het theater naar horen uiteerst behouden is (chauvinistisch van mij misschien maar Engeland lijkt mij nog altijd het betere voorbeeld met een ‘gemengde economie’ van subsidie én eigen inkomsten – en toch nog een beetje ‘kunstzinnig’ theater). Ten tweede is er een overvloed van die organisaties in Nederland maar het is juist dat het ‘reguliere’ circuit slechts rekening met zichzelf houdt dat participatie, amateur-kunsten, gemeenschapskunsten, hoe je ze dan ook wilt noemen, helemaal buiten zicht blijven en dat de kloof tussen wijk- en ‘regulier’ theater pas nu begint te verslechten.
Om af te ronden: de bezuinigingen in Engeland die afgelopen week waren aangekondigd, zijn met enige opluchting ontmoet – als ik voorspelde. Instellingen zijn nog niet helemaal veilig – de gemeentes en provincies, veel minder belangrijk in Engeland dan in Nederland, moeten hun bezuinigingen nog bekend maken maar een rechts kabinet van een decennia eerder had kunst en cultuur grotendeels afgeslacht. Maar kunstinstellingen hebbeen geleerd of anders waren gedwongen om aan te tonen, en breed te publiceren, wat de waarde van hun bezigheden was, vanuit zuiver kunstzinnig opzicht zowel als maatschappelijk, en aansluiting bij hun publiek te zoeken. Wat de deskundigen ervan vonden, maar ook dat ‘Johnny, 6 jaar’ iets ‘tof’ vond waren allebei belangrijk. Terwijl het lijkt dat in Nederland men nu worstelen om het rechtsbestaan van kunst en cultuur te verwoorden, waren de argumenten in Engeland al zo vaak gemaakt en onderbouwd dat het heel moeilijk zou zijn geweest om dat ‘tof’ van ‘Little Johnny’ te ontnemen. Het lijkt mij in ieder geval onwaarschijnlijk dat rechts in Engeland uit zichzelf minder barbaars is geworden.
Terwijl de schuld vooral bij Rutte I ligt, heeft kunst en cultuur het in ieder geval niet moeilijk voor ze gemaakt. Een effectieve verdedigingslinie was wel te bouwen tegen een altijd dreigende aanval – hoelang zijn er strijdkreten geweest (hoe lang zijn we in Meijers verdachtenbank al)? - maar kennelijk hadden we geen zin in, of kozen te geloven dat de kracht van kunst ons op bovennatuurlijke wijs zou beschermen, of dat er een ongeschreven Geneefse Conventie was. Het lijkt op dit tijdstip nu moeilijk om weerwoord te geven en dat is inderdaad iets dat we ons kwalijk kunnen nemen.
En wat voor nut heeft zo’n betoog nu? Crying over spilt milk? (Kunnen we de melk uit de koffie halen?) Misschien wel. Hoewel het overduidelijk is dat dit kabinet geen enkele belangstelling heeft voor discussie – weer eens iets dat bij Wilders hoort – als die discussie wel af te dwingen is en onderhandelen mogelijk wordt, moeten we wel in staat zijn om iets te bieden als tegenprestatie. Om te beginnen door te (h)erkennen wat we eerder misschien beter hadden kunnen gedaan.