Fedja van Huêt als Quentin (alter ego van Athur Miller) gaat zitten, en wacht af wat er gaat gebeuren. De stoelen staan in een kring. Een voor een gaan de anderen ook zitten. Zwijgend. Als dat tableau in beweging komt, blijkt dat het de opmaat was voor een psychotherapeutische sessie waarin Quentin zijn huwelijken en zijn leven evalueert.
De dialogen tussen Van Huêt en Marieke Heebink (als Louise, z’n eerste ex), Karina Smulders (als Maggie, z’n tweede ex), en Tamar van den Dop (als zijn huidige vriendin), vind ik sterker dan de dialogen tussen de mannelijke personages. Dat ligt voor een deel aan de (grotendeels autobiografische) toneeltekst van Miller. Want de personages van de vrouwen in zijn leven zijn interessanter uitgewerkt dan die van de mannen. En Miller’s liefdesperikelen blijken tijdlozer en universeler dan de toch wel tijdgebonden manier waarop in de veertiger en vijftiger jaren van de vorige eeuw linkse kunstenaars onder het rechtse Mccarthyisme leden.
Maar het ligt natuurlijk ook aan Heebink, Van den Dop, en Smulders. Want die laten, alle drie op hun eigen manier, zien dat ze topactrices zijn
De Vroedt lijkt voor zijn debuut in de grote zaal te hebben gekozen voor een regie zonder al te veel poespas. Aan de andere kant, hij durft wel een niet echt makkelijk stuk te nemen. Hoe dan ook, in het begin moet ik als toeschouwer flink wat tekst verstouwen zonder dat ik met theatrale middelen bij de hand wordt genomen. Na de pauze is dat anders. Dan is het veel minder cerebraal, spelen Van Huêt (als Quentin/Arthur Miller) en vooral Smulders als (Maggie/Marilyn Monroe) de sterren van de hemel, en ziet het er schitterend uit. Ja, dat uur na de pauze is toneel van de bovenste plank.