Acteurs die zingen, muzikanten in kimono’s en ZZ Top-baarden die tot activiteit worden gemaand met een ‘hé heren van sfeerbeheer, hebben we nog wat!’, een Oost-Europese danser als stand-upcomedian, deuren op wieltjes die in een, ik geef toe, fraaie choreografie, over het podium bewegen. Enzovoorts. Enzovoorts. Sommige van die vondsten zijn heel geslaagd. Sommige een stuk minder. Andere vind ik ronduit niks.
Even neig ik ertoe te zeggen dat Van den Bosch de veelzijdigheid van zijn kunstenaarschap laat zien. Maar nee. Ik heb weliswaar gefascineerd gekeken naar het autistische dansende luchtspook Roni Haver en naar de manier waarop Malou Gorter een archetypische moeder neerzet. Ik heb gelachen om Igor Podsiadly’s ‘fuckenvuller’ en me vermaakt met de taalkakofonie van de andere acterende dansers. Maar uiteindelijk vind ik de optelsom van al die losse ideeën niet meer dan een caleidoscoop van theatrale uitingen.
Ondanks de verwijzingen naar Shakespeare’s The Tempest blijft het niet meer dan een bonte lappendeken. Waarin maar geen dramaturgische lijn wil ontstaan.