Een inhoudelijk debat over kunst in de Tweede Kamer. Dat was een van de doelen van de grote subdidiestelselhervorming die nu over ons heen trekt. Niet aan de hand van lobbygroepen over bedreigde instellingen hakketakken, maar serieus praten over de betekenis van kunst voor het land, en hoeveel dat dan mag kosten.
Met het advies van de Raad voor Cultuur van gisteren is de eerste aanzet voor zo’n debat meteen al gegeven. De Raad overvraagt de beschikbare middelen met tien procent en het hoeft niet te verbazen dat minister Plasterk die roep om extra geld meteen afwijst; hij is tenslotte nog steeds een miljard voor de lerarensalarissen bij elkaar aan het sparen. Ik denk dat de Raad erop gokt dat de Tweede Kamer het onderwerp nu oppikt en alsnog tot de gewenste verhoging besluit. De roep om een spoeddebat is al gehoord.
Mocht dat kloppen, dan is dat hoog spel van de Raad. Want is de Kamer op dit moment genegen om op een lauw onderwerp als de kunsten stennis te gaan schoppen? En belangrijker: is de kunstwereld bereid om energie op te brengen voor een actie als er geen echte bedreiging ligt?
Waarschijnlijker is dat de Raad aan de wens van Plasterk tegemoet komt en half juni met een nieuw advies komt. Ze zouden het daarin hard kunnen spelen en zeggen dat het zonder extra geld niet mogelijk is om een gezelschap in Maastricht of een productiehuis in Rotterdam of Haarlem te handhaven. Maar dit zou niet helpen: instellingen die worden afgewezen voor de Basisinfrastructuur mogen het opnieuw proberen bij het Superfonds en nemen hun budget mee. Een dergelijke zaaglijn-strategie zou dus veel te weinig geld opleveren.
En dus zal met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de kaasschaaf uit de la worden getrokken. Instellingen die zich na gisteren rijk rekenen, kunnen zich dus maar beter voorbereiden op een toekomst met evenveel geld als in de huidige periode.