December 2006 Vijf mannen in witte pakken met een capuchon zitten aan de zijkant van het podium. Het zijn Nederlandse veteranen, getraumatiseerd door vredesmissies in Libanon, Rwanda en Joegoslavië. Op het podium, in een legertent, staan achtenzeventig doodskisten. Bovenop die kisten staat een man met een mes, Ajax.
Het lijkt wel of de vijf mannen wachten tot ze kunnen beginnen met het sporenonderzoek. Maar dat is niet zo, ze zitten er om een andere reden, ze zitten er omdat ze zich in Ajax herkennen. Ze vinden, net als regisseur Jos Thie, dat ook Ajax leed aan een posttraumatische stressstoornis.
Gruwelen waren er genoeg in de Trojaanse oorlog. En Ajax was er steeds bij. Toch draait hij niet door bij het zoveelste bloedige gevecht. Hij gaat door het lint als niet hij, maar Odysseus de wapenuitrusting van de gedode Achilles krijgt. Plotseling is Ajax zichzelf niet meer. Gelukkig is de godin Athena alert, en zet ze hem op het verkeerde been, zodat hij niet zijn medestrijders afslacht maar een kudde schapen. De volgende ochtend als hij het slachtveld overziet en zich realiseert wat hij heeft gedaan, en vooral wat hij van plan was te doen, besluit Ajax een einde aan zijn leven te maken. Acteurs van het NNT spelen dit verhaal van Sophocles, het overgrote deel van de voorstelling staan de vijf veteranen daar buiten. Ze worden geacht louter door hun aanwezigheid de link met het recente Nederlandse militaire verleden te leggen.
Flatgebouw met cijfers
Met enige regelmaat verschijnen er op het achterdoek filmbeelden die de dramatiek die voelbaar is bij het kijken naar de vijf bewegingloze zwijgende mannen in hun witte pakken versterkt. Maar ze trekken de betekenis van de voorstelling daardoor ook elke keer weg bij het verhaal over Ajax, omdat ze vooral de aandacht vestigen op de oorlogen waar de veteranen naartoe werden gestuurd. Vaak zijn die geprojecteerde beelden niet precies thuis te brengen. In een van de laatste denk ik bijvoorbeeld een flatgebouw te zien met rijen genummerde ramen. Een verwijzing naar die zes rijen van dertien blankhouten doodskisten op het podium? Waarschijnlijk wel. Maar ze roepen ook herinneringen bij me op aan steden die te lijden hebben gehad onder de oorlog in voormalig Joegoslavië. Waar is het? Mostar? Sarajevo? En waarom staan er cijfers op die ramen?
‘Je hebt het goed gezien’, antwoordt Ania Harre als ik haar na de voorstelling mijn vraag voorleg, ‘het is inderdaad een flatgebouw. Wil je echt weten waar? Zo belangrijk is dat toch niet.’
Ik wil het echt weten.
‘Die opnamen heb ik gemaakt in het centrum van Belgrado.’
Belgrado? En die cijfers. Ik wil toch ook wel weten waarom er cijfers op die ramen staan.
‘Ik heb daar ook een parkeerplaats gefilmd, een lege parkeerplaats. Wat je hebt gezien is dus een montage. Nou weet je alles.’
Ja, nou weet ik alles. Maar wat ben ik er mee opgeschoten? Was het niet beter geweest als ik er niks over had gevraagd? Was het niet beter geweest als ik er Sarajevo in had blijven zien, een stad die niet alleen symbool stond voor eindeloos lijkend menselijk lijden, maar ook een stad die desondanks de hoop op een multi-etnische samenleving niet wilde opgeven?
Gefilmde getuigenissen
Terug naar iets eerder in de voorstelling. Naar het moment dat de eerste van de vijf mannen zijn witte pak uittrekt, en op het achterdoek zijn van te voren opgenomen getuigenis wordt geprojecteerd: ‘Ik ben uitgezonden naar Rwanda. Buiten staat een haast eindeloze rij vluchtelingen op me te wachten. Met een watervaste viltstift moet ik ze een 1, 2, 3 of een 4 op hun voorhoofd zetten. Na al die jaren wordt ik nog steeds minstens een keer per week zwetend en trillend wakker. Dan moet ik mijn bed uit. Dan moet ik proberen mijn lichaam weer tot bedaren te brengen. Want die 4 op het voorhoofd betekende: ‘Nog hooguit vierentwintig uur te leven, dus geen kostbare tijd en medicijnen meer aan verspillen’
Dan trekt de volgende zijn witte pak uit en horen we zijn schrijnende verhaal. Dat gaat door totdat ze alle vijf aan de beurt zijn geweest. Zonder hun witte pakken vind ik de mannen aandoenlijk. Door de manier waarop ze kijken, door hun eenvoudige vrijetijdskleding, door hun brillen, door de buikjes die ze inmiddels hebben gekregen. Maar het werkt wel. Die gefilmde getuigenissen worden nergens sentimenteel. Ze raken me. Hard. De documentaire over de veteranen met hun posttraumatische stressstoornis wint het van de voorstelling van de acteurs over de tragische dood van Ajax.
Maar dan, helemaal aan het eind gebeurt het toch nog. Dan komt toch het moment dat de twee lijnen, die van de vijf mannen en die van de acteurs, bij elkaar komen. De vijf stappen heel langzaam maar ook heel doelbewust naar voren. Zelfs Agamemnon lukt het niet om ze tegen te houden. Ze gaan naar het lijk van Ajax. Hun Ajax. En tegen het uitdrukkelijke bevel van de Griekse opperbevelhebber in begraven ze de held waarin ze zich herkennen. Dat ontroert me. Het is hem dan uiteindelijk toch nog gelukt, die Jos Thie. Want nu wordt mijn ontroering niet veroorzaakt door de veteranen zelf, door hun aangrijpende verhalen, maar door de theatrale vorm die de regisseur heeft gekozen.
Ajax van het Noord Nederlands Toneel ging in première op 10 november 2005, tournee vanaf 12 oktober 2006
Tekst: Sophocles
Vertaling: Johan Boonen
Bewerking en regie: Jos Thie
Videomontage: Ania Harre
Spel: Jeroen de Man, Lotje van Lunteren, Veerle van Overloop (Romana Vrede), Wouter van Oord, Herman van Baar (Martijn de Rijk), Merijn de Jong (Joris Smit) en Ruurt De MaesschalckVeteranen: Wim Dijkema, Willem Dijkstra, Chris Beuker, Eertwijn de Groot en Jan Otte