Laatste keer. De vettige damp van café Stanislavski begint bijna vertrouwd te ruiken. Nog één keer naar een stuk van TGA. Zonder deze cursus, bezoek ik niet snel uit eigen beweging een voorstelling van dit gezelschap, leert de ervaring. In de zaal laat ik het eerste toneelbeeld op me inwerken. Dit kan niet misgaan. Het stuk kent voor mij na het lezen ervan geen geheimen: dit wordt een prachtrecensie.
Bij het lezen van ‘Nooit van elkaar’ van de Noorse schrijver Jon Fosse, werd ik bijna bedwelmd meegevoerd door de herhaling en het ritme van de tekst. Fosse nam me mee en liet me een gedicht lezen. Over een vrouw die wacht. Op haar man of haar ex. Ze is verdwaald in haar eigen gedachten, ze weet niet of hij nu wel of niet zal komen, of hij nu wel of niet is geweest. Voortdurend spreekt ze zichzelf tegen. Haar man komt (of niet) en hij neemt een meisje mee (of een minnares).
De figuren die Fosse opvoert hebben geen naam. Dat is exemplarisch voor dit stuk: niet de psychologie van de karakters is belangrijk, maar de gedachten die zij uitspreken. Vanwege de herhaling en het gebrek aan psychologie, ben ik het stuk al snel gaan interpreteren als een metafoor. Op zoek naar de waarheid die onder de tekst zou liggen, dacht ik deze na een tweede lezing gevonden te hebben: het ging over de dood. De vrouw rouwde om de dood van haar man. In de tekst zegt ze meerdere keren de letterlijke tekst: ‘Hij is weg. Als in een dood.’ En dat de ‘hij’ zo moe is, zoals hij in de tekst zegt, leek me een mooie verklaring voor het net gestorven zijn. Duidelijker kon toch niet. En het meisje? Dat stond symbool stond voor het meisje dat de vrouw vroeger was, bij hem. Het verlangen naar gelukkiger tijden samen.
Het decor voldeed volkomen aan mijn verwachtingen: een desolaat, onbestemd landschap. Een tussenstation, voordat de reis naar het oneindige gemaakt zou worden. De oranje lichten die het appartement van de vrouw vanachter een glazen wand verlichtten waren natuurlijk een verwijzing naar het hiernamaals. De verhuisdozen die er stonden, stonden klaar voor de eeuwige reis die de man ging maken. Het spel van Chris Nietvelt steunde mij ook in mijn veronderstelling: het verschrikkelijke verdriet, het wachten op iets dat niet meer komen gaat. Het ging echter mis bij de opkomst van de Hij, gespeeld door Gijs Scholten van Aschat. Hij was helemaal niet moe, hij was nuchter, haast opgewekt, er was aan hem weinig sterfelijks te merken. In de eerste scène waarin zij hem soms wel ziet en soms niet, leek het verdriet van zijn rouwende vrouw hem weinig te deren. Goed, dat kon nog, hij was zich misschien niet bewust van het leed dat hij door zijn dood had berokkend.
Bij de komst van het meisje, leek mijn theorie weer even vaster vorm te krijgen. De minnares was eveneens Belgisch, roodgekruld en gehuld in hetzelfde zwarte jurkje als de vrouw. De vrouw in vroeger tijden. Maar waarom genoot de man dan nog zo zichtbaar van haar aanwezigheid, leek het of hij een tweede kans kreeg met haar? Hij was toch aan het afscheid nemen? Of was zij soms de engel des doods die hem kwam halen? De vragen stapelden zich op: waarom werd de ‘Zij’ krachtiger en leek ze iets te hebben overwonnen of geaccepteerd na het bezoek van het meisje? Waarom was het meisje zo bang de kamer in te komen? Waarom noemde de vrouw zichzelf steeds mooi en prachtig? Het zijn slechts enkelen van de vele vragen die mij tijdens de voorstelling bevingen. Krampachtig probeerde ik de verwijzingen in het decor, de regie en de tekst te vertalen naar een voor mij sluitend verhaal. Vanwaar de harde lichtwisseling naar fel licht bij het vertrek van de man? Waarom klonk ‘These are a few of my favourite things’ van de Sound of Music? Waarom waaide er ineens een harde wind door de kamer na het openen van een raam?
Op een gegeven moment heb ik geprobeerd om de behoefte aan duiding volkomen los te laten. Heb ik de tekst als een muziekstuk over me heen proberen te laten komen. Het lukte even. Maar omdat er steeds van die duidelijke regiekeuzes plaatsvonden, kon ik dat ook niet helemaal laten gebeuren, omdat ik steeds het gevoel had dat ik iets fundamenteels over het hoofd zag. ‘Schiet mij maar lek’, was dan ook het gevoel dat ik als kijker overhield.
Misschien is het niet de recensie geworden die ik had willen schrijven. Maar de voorstelling en het schrijven daarover heeft me wel aan het denken gezet over mijn hunkering naar houvast. Want misschien was het daar allemaal om te doen: schrijver en regisseur willen mij weer vrij laten denken, alle interpretaties zijn goed. Er bestaat niet één waarheid. En dat is uiteindelijk best een bevrijdende gedachte.