Inleiding op Het Theaterfestival 2000
Dames en heren,
In een interview in Vrij Nederland heb ik onlangs beweerd dat kunst - en ik bedoelde daarmee in het bijzonder het toneel - in Nederland onbelangrijk is. Ik heb dat toegelicht aan de manier waarop over kunst gesproken wordt en wat er aan budget voor uitgetrokken wordt. Ter illustratie zal ik daarbij een aantal willekeurige data noemen: 8 december 1998, 29 maart 1999, 7 mei 1999, 5 april 2000 en 25 augustus jl. Op al deze data kwam in het nieuws dat er meerdere niet voorziene miljarden guldens aan de staatsbegroting konden worden toegevoegd. In totaal is er inmiddels méér dan 20 miljard gulden over. Ik noem u een aantal corresponderende data: 9 december 1998, 30 maart 1999, 8 mei 1999, 6 april 2000, 26 augustus... Dit zijn alle data waarop staatssecretaris Van der Ploeg géén claim voor de kunst heeft neergelegd bij Minister Zalm.
Onze exorbitante welvaart is gebaseerd op een verdeling van de schaarste of met een mooi woord de 'maatschappelijke behoefte'. Dat wil zeggen dat bijvoorbeeld wachtlijsten in de gezondheidszorg bestreden worden omdat die maatschappelijk ongewenst zijn. Het gaat daarbij niet om de kwaliteit van de zorg, maar om de meest adequate wijze om deze wachtlijsten integraal aan te pakken. Als de maatschappij iets vraagt van de overheid vraagt ze dat helemaal en niet voor de helft. Als er een hogesnelheids lijn wordt aangelegd laat men niet uit geldgebrek vanaf Breda de passagiers lopen, waarna in Antwerpen de lijn verder gaat. Een probleem wordt integraal opgelost. Een tunnel bij Schiphol wordt helemaal aangelegd, niet tot op de helft.
Het is opmerkelijk dat de Raad voor de Kunst werd omgebouwd tot een Raad voor Cultuur in dezelfde periode, waarin het economisch discours in de kunstwereld binnendringt. Cultuur wordt een breed begrip, waarin vrije-tijds- en belevingsindustrie, design decoratie, normen en waarden van de samenleving en economische ambities (want die maken het ons mogelijk goed en voorspoedig te leven) onder één grote noemer bij elkaar worden gebracht. Die neiging tot economisering heeft het begrip kunst zoveel mogelijk weggewerkt in het veel bredere begrip cultuur. De minister werd gedegradeerd tot staatssecretaris en het hoogste adviesorgaan werd van Raad voor de Kunst tot Raad voor Cultuur.
Het gepraat over cultuur is inmiddels verworden tot een façade voor een gecommercialiseerde werkelijkheid, waarin de kunst als storende factor zoveel mogelijk geëlimineerd is. Ik heb een steeds groter wantrouwen gekregen tegen het woord cultuur, omdat daaronder zo langzamerhand alles verstaan kan worden. Onder het mom van hooggestemde motieven (democratisering namelijk) wordt alles overgoten met de eenheidssaus van verkoopbaarheid. Reclame en grafische kunst, pulpfilms en Tarkowsky, Lingo, de eerlijke keuken en compositieleer volgens het twaalftoon-systeem, het is allemaal één pot nat geworden: Cultuur. Met dit alles is de context van de kunst verdwenen en staan de criteria voor een inhoudelijk kwaliteitsoordeel onder druk. Het gevolg daarvan hebben we kunnen zien.
Ik ga er nog altijd vanuit dat in de kunst zoiets als een diepere waarheid aan het licht komt, dat er een verrijking van de waarneming plaatsvindt, of dat er fundamentele kritiek op het leven wordt geformuleerd. Dat kunst niet gewoon een deel is van de decoratieve cultuur, maar - om Heiner Müller te citeren - "het de opgave van de kunst is de werkelijkheid onmogelijk te maken", of zoals Walter Benjamin het zei: "Kunst is er om behoeftes te scheppen, voor wier volledige bevrediging de tijd nog niet gekomen is". Maar in het concept van cultuur waarin de kunst nu verwatert maken zulke noties al lang deel uit van een met een opgelucht gevoel vergeten verleden. We vonden kunst toch al niet belangrijk, nu kunnen we dus ook nog dat moeilijke woord vermijden.
Inmiddels is de Raad voor de Kunst als onderdeel van de stelselherziening hervormd tot de Raad voor cultuur. Optisch ziet het er hetzelfde uit, er zijn raads- en commissieleden en het gebouw staat nog steeds aan de Schimmelpennincklaan in Den Haag. Het verschil is echter tamelijk fundamenteel. Iedereen kan nu lid worden, via sollicitatie. Het lidmaatschap van kunstenaars is eerder uitzondering dan regel. En de zuiver artistiek inhoudelijke opdracht is inmiddels veel meer gericht op het beleid. De strikte scheiding van private en publieke sector behoort sowieso reeds lang tot het verleden. In de meeste sectoren van kunstproducerend Nederland is reeds geruime tijd het gemengd bedrijf ingevoerd: subsidie en sponsoring.
Als het om werkelijk grote hervormingen gaat - zoals in de film en de monumentenzorg - wordt de Raad voor Cultuur links en rechts gepasseerd. Dan worden de McKinsey's en de KPMG's gevraagd om een bedrijfstak-onderzoek te doen. Kernpunt in dit soort adviseringen is een cultuuromslag die ertoe leidt dat de producent persoonlijk financieel belang heeft bij een zo groot mogelijk publiek. Zelfs Rijksmusea verdienen een aanzienlijk deel van hun budget zelf. in de film en de monumentenzorg wordt volgens het multiplierprincipe al een hele tijd niet meer over 'subsidie' gesproken, maar over 'investering'. Zo werd in de monumentenzorg 'het gebouwde erfgoed' 'economisch renderend vastgoed'. Bij de film was het vooral de overweging dat 'een florerende speelfilmindustrie positieve effecten genereert in verwante sectoren', die ervoor zorgde dat nieuwe geldstromen op gang kwamen via fiscale maatregelen.
In de podiumkunsten is het nooit gelukt om de subsidieafhankelijkheid in te dammen, al is oriëntering op de markt tegenwoordig geen vloek meer. Het rapport Berenschot 1995 ('De podiumkunsten na 2000, naar een nieuw beleid') - het rapport met de toekomstscenario's - heeft ooit geprobeerd het marktgericht deken ook voor het toneel ingang te doen vinden. Omdat kunst - en dus toneel - niet kan worden gereduceerd tot consumptief produkt (Kuypers) heeft minister D'Ancona dat vakkundig onder de tafel gewerkt. Bekijken we echter de huidige adviesaanvraag van het Ministerie aan de Raad voor Cultuur dan zien we vele van deze Berenschotnoties terug. Het marktgericht denken - zorgvuldig politiek correct verpakt - wordt dwingend geïntroduceerd.
Maar de aanvullende criteria (aandacht voor publieksparticipatie, jongeren en allochtonen), waren strijdig. Marktgericht denken valt niet te combineren met een ontwikkelingsopdracht. Zelfs bij gewone commerciële produkten is de smaak van de consument onvoorspelbaar: kunst is à fortiori onvoorspelbaar en subversief, die zich niet laat dwingen in een beheersingsmodel.
Die schizofrenie heeft de Raad niet uitputtend bediscussieerd. Bij een Raad voor Cultuur (die marktwerking beoordeelt) hoort een investeringsklimaat. Daarbij gelden geheel andere criteria dan bij een Raad voor de Kunst die kwaliteit beoordeelt. Ik kan me niet voorstellen dat Van der Ploeg zich niet heeft gerealiseerd dat hij een economische beoordelingsopdracht heeft gegeven aan een advieslichaam dat gespecialiseerd is in kwaliteitsvraagstukken.
Van der Ploeg heeft sowieso wonderlijke opvattingen over kunst. Zijn opdracht aan de kunst zich met het multiculturele Nederland bezig te houden is treurig én revolutionair. Aangezien kunst op zich niet belangrijk is in ons land voorkomt Van der Ploeg met deze opdracht dat de kunst in een later stadium alsnog zijn kritische taak kan uitoefenen.
Een van de aardigste kanten van ons toneel is dat het zich juist door zijn eigenzinnige houding op enige afstand van het publiek ontwikkeld heeft. Juist daardoor heeft het de kans gekregen zich op zo'n unieke wijze te ontwikkelen. Juist door zijn niet primair marktgericht denken is artistiek gezien hier zo'n unieke toneelcultuur ontstaan
Als het Van der Ploeg werkelijk ernst geweest was in zijn opdracht aan de kunst, had hij ervoor gezorgd dat die kunst zich op zo'n hoog mogelijk niveau zou kunnen handhaven. Dan was hij ook werkelijk geloofwaardig in zijn eigen kunsteducatieopdracht en had ervoor gezorgd dat al die jongeren die nu worden ingewijd in de kunsten dat ook minstens op hetzelfde kwalitatieve niveau hadden kunnen beleven als zijn zo geliefde Rolling Stones. Dan had hij ervoor gezorgd dat hij de deur bij Zalm gebroederlijk naast Els Borst en Tineke Netelenbos plat gelopen had en dan had hij zich niet als een ambitieuze anti-econoom opgesteld die in tijden van hoogconjunctuur poogt de broekriem van anderen aan te halen.
Het hele grapje had niet meer extra gekost dan 500 miljoen. Zelfs van de laatste meevaller van Zalm zou nog ruimschoots geld zijn overgebleven voor rekeningrijden en nieuwe pilpaketten in het ziekenfonds.
Wie van kunst cultuur maakt en van cultuur economie, maakt uiteindelijk van kunst fastfood.
(met dank aan Hans van Dulken van de Boekmanstichting)
Arthur Sonnen
Arthur Sonnen is directeur van Het Theaterfestival en lid van de commissie Theater van de Raad voor Cultuur
Deze rede werd uitgesproken tijdens de opening van Het Theaterfestival op donderdag 31 augustus 2000
zie ook: Kort Nieuws: VNG, 16/8/00
en ook: Dossier Het Theaterfestival 2000
en ook: Dossier Cultuurnota 2001 - 2004