Kunst heeft meer denkers nodig
Kunst is in Nederland altijd een zaak van doeners geweest. En sinds het tijdperk van staatssecretaris Rick van der Ploeg wordt kunst vooral op economische doelmatigheid beoordeeld. Dat moet veranderen vinden Henk Borgdorff, Ben Hurkmans, Bart van Rosmalen en Kees Vuyk.
Het broeit en gist in de Nederlandse kunstwereld. Eind dit jaar moeten kunstinstellingen hun subsidieaanvragen indienen voor de Kunstenplanperiode 2005-2008. Een eerste stap in dit proces is onlangs gezet door de Raad voor Cultuur met de publicatie van een vooradvies onder de titel 'Cultuur, meer dan ooit' - een beschrijving van de stand van zaken in de kunstwereld, aangevuld met enkele globale aanbevelingen. Het wachten is nu op de uitgangspuntennota van de bewindspersoon voor Cultuur.
Het ziet ernaar uit dat het debat over het nieuwe kunstenplan in hoge mate bepaald zal worden door een terugblik op de turbulente gebeurtenissen rondom de vorige cultuurnota, toen staatssecretaris Rick van der Ploeg de kunstwereld confronteerde met een lange lijst cultuurpolitieke verlangens: meer ondernemerschap, een groter en diverser publiek, aandacht voor jongeren en minderheden, ruimte voor nieuwe initiatieven, meer educatie. Bij kunstenaars en kunstinstellingen roept deze terugblik gemengde gevoelens op.
Er wordt veel geklaagd over de bureaucratie die het gevolg is geweest van de regelzucht van Van der Ploeg. Zijn streven greep te krijgen op de werkzaamheden van kunstenaars heeft ertoe geleid dat tegenwoordig elke actie verantwoord moet worden, bij voorkeur met gedetailleerde kwantitatieve gegevens. Dat betekent veel administratie en rekenwerk, wat afhoudt van het eigenlijke werk, de kunst. Anderzijds zijn veel van de onderwerpen die door van der ploeg op de agenda zijn gezet inmiddels gemeengoed zijn geworden in de kunstwereld.
In het vooradvies somt de Raad voor Cultuur een groot aantal ontwikkelingen op, die duidelijk maken dat kunst en samenleving steeds meer met elkaar verknoopt zijn geraakt. De grenzen tussen Cultuur en economie zijn vervaagd: de cultuur economiseert en de economie culturaliseert. Kunst is steeds meer onderdeel geworden van een vrijetijdseconomie. De culturele diversiteit is op alle terreinen toegenomen, zij het meer in de jongerencultuur dan in de cultuur van gevestigde instituties. Cultuureducatie is door veel instellingen inventief aangepakt en met succes. De kansen van de nieuwe media worden door de kunstwereld over de hele linie onderzocht en benut. Over het oude medium televisie is de Raad vrij somber, maar ook daar zien we een toename van het grensverkeer met de kunsten. Niet dat er veel kunst te zien is op televisie, maar het is wel zo dat steeds meer mensen die in de kunst werken ook in dit medium present zijn.Heeft Van der Ploegs beleid dan zoveel succes gehad? Die conclusie zou de bewindsman te veel eer doen. De omvangrijke veranderingsprocessen die zich in de kunst voordoen, laten zich onmogelijk verklaren uit de intenties van een enkele persoon. Terugblikkend moeten we echter wel zeggen dat Van der Ploeg goed heeft gezien dat er van alles gaande was in de relatie van kunst en samenleving. Hij heeft een aantal van die ontwikkelingen benoemd en op de beleidsagenda gezet. Dat ingrijpen was op zichzelf juist, maar heeft ook zijn schaduwzijde. Als sociaaldemocraat heeft Van der ploeg zich laten leiden door de gedachte dat deze ontwikkelingen door de overheid gestuurd moeten worden. Als econoom heeft hij daarvoor een economisch instrumentarium ingezet. Dat heeft tot gevolg gehad dat er in de afgelopenjaren veel nadruk is komen liggen op het economisch aspect van de relatie van kunst en samenleving. Meer dan ooit worden de kunsten nu op hun profijt en hun nut beoordeeld, niet alleen voor de economie, maar ook voor het onderwijs, het integratiebeleid, de stadontwikkeling, de democratie. Uiteraard mogen er eisen gesteld worden aan de kunst, maar soms lijkt het debat over kunst in dit land alleen maar over het nut ervan te gaan en dat is wel erg schraal.
Het gesprek tussen kunstenaars en beleidsmakers is sinds Van der Ploeg versmald tot een discussie over cijfers. Veel te weinig gaat het over het werk zelf of over betekenis van het werk in de maatschappelijke context. Terwijl juist op dat laatste gebied de grote vragen liggen. De vele veranderingen in de kunst komen immers niet uit de lucht vallen. Zij zijn een weerspiegeling van de verwarring die leeft in de samenleving. De erosie van de eigen culturele tradities, de instroom van groepen met een andere culturele achtergrond, de opkomst van de jongerencultuur, de toename van de vergrijzing, de verschuiving van de grenzen tussen hoge en lage cultuur, economisering, globalisering, anti-globalisering, ze zijn allemaal in de kunst aan de orde en vragen om een adequate interpretatie. Een eenzijdige economische benadering schiet voor die duiding ten enenmale tekort.
Wat zich in het tijdperk van der ploeg wreekte was het ontbreken van enige serieuze reflectie op kunst in deNederlandse cultuur. Toen de staatssecretaris zijn begrippenapparaat losliet op de kunstpraktijk, kon men hem slechts met een stamelend morren antwoorden. Men voelde wel dater iets miste aan zijn benadering, maar was niet in staat dit gemis onder woorden te brengen. Zo kon het nutsdenken - toch altijd al dominant in de Nederlandse cultuur - in de kunstwereld zijn vleugels wijd uitslaan. Anders dan in landen met een grote culturele traditie is in ons land de kunst nauwelijks ingebed in een breder intellectueel leven. Alleen over de beeldende kunst wordt in beperkte mate een debat gevoerd. Terwijl zich in alle kunstvormen vele nieuwe, vaak fascinerende ontwikkelingen voordoen in reactie op een samenleving die in een hoog tempo verandert, blijft de reflectie op deze ontwikkelingen uit. Het is daarom lastig uit te maken welke vernieuwingen waardevol zijn en welke niet. Te vrezen valt dat er veel goeds gebeurt, dat nauweujks wordt opgemerkt, omdat het aan een intellectuele inbedding ontbreekt.
Het nu uitgekomen vooradvies van de Raad voor Cultuur biedt helaas weinig uitzicht op verandering. Hoezeer ook het initiatief tot dit document zelf te prijzen is, de inhoud is teleurstellend. De meeste teksten zijn beschrijvend van aard. Diepere analyses ontbreken. Wel bepleit de Raad meer vrijheid voor de kunst en een verlaging van de bureaucratische druk, maar voor de argumentatie trekt de Raad zich terug op het oude bastion van de autonomie van de kunst. Weliswaar koppelt de Raad die autonomie in dit vooradvies steeds aan maatschappelijke betrokkenheid, maar daarbij kijgt toch altijd de autonome kunstontwikkeling het primaat. De vraag of de kunst daarmee in de maatschappelijke werkelijkheid van vandaag voldoende begrepen kan worden, komt zelfs niet op. Terwijl het toch niet zo gek is om je of te vragen of de kunsten in onze tijd nog eenzelfde rol vervullen als in de negentiende eeuw toen kunstenaars hun autonomie veroverden.
In Nederland is kunst altijd een zaak van doeners geweest. Nu zowel de kunsten zelf als de samenleving waarin ze zich afspelen sterk aan verandering onderhevig zijn, is het hoog tijd dat er in die situatie verandering komt en er een dialoog op gang komt tussen doeners en denkers. De omstandigheden ervoor zijn optimaal. De bachelor-master structuur die op het ogenblik in het hoger onderwijs wordt ingevoerd, brengt de kunstopleidingen en de universitaire opleidingen op het gebied van de kunst, die in Nederland altijd volstrekt gescheiden wegen zijn gegaan, samen in één verband. Het wordt nu mogelijk kunstenaars op te leiden met een behoorlijke theoretische bagage en wetenschappers een meer dan oppervlakkige kennis te geven van de praktijk van de kunst. De pas ingestelde lectoraten in het HBO stimuleren het kunstonderwijs om ervaring op te doen met onderzoek en zo de kloof met het wetenschappelijk onderwijs te verkleinen. Het komt er nu op aan dat de kunstwereld deze kansen pakt en zichzelf openstelt voor onderzoek en reflectie.
Dit artikel van Henk Borgdorff (lector Kunsttheorie Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten), Ben Hurkmans (directeur van het Fonds voor Amateurkunst en Podiumkunsten), Bart van Rosmalen (directeur van het Walter Maashuis) en Kees Vuyk (directeur van het Theaterinstituut Nederland) verscheen eerder op 8 mei 2003 in NRC Handelsblad.
zie ook: Stuggezaal: Kunst heeft meer denkers nodig, naar aanleiding van dit artikel