Maxirecensie 'Het litteken lip'
Tijdens de Regiedagen zal een team van drie theaterwetenschapstudenten zich voor Moose wijden aan recensies van de afstudeervoorstellingen. Ditmaal: Tom Helmer over Kasper Kapteijn's 'Het litteken lip' (gezien: 15/6/02).
Drie brieven
Een kleine lichtkring van een theaterlamp danst door het Rozentheater en laat zien dat er geen decor is neergezet. Alleen rookgordijnen strekken zich in de ruimte en ondermijnen sfeervol de tijd en ruimte. Achterin, boven de vloer, hangt een lichtbak: een paar rood geschilderde lippen waarvan de onderste getekend is. Ooit iets mee gebeurd. De lichtkring houdt stil, verwijdt zich boven een trapgat en presenteert zo de drie spelers van de avond die vanuit de catacomben de vloer opkomen, fit als voor een sportwedstrijd. Met open vizier en frisse moed worden we door hun blikken begroet en achterin klettert de lichtbak tegen de grond.
De drie figuren vertellen dat ze allemaal een brief hebben ontvangen. Dat een eigenaardige brief hun leven binnenkwam, met indrukwekkende letters, op negen dikgeschepte vellen geschreven en meer dan tweehonderd jaar geleden gepost. Verstuurd naar een adres, het eigen adres, dat toen nog niet bestond. Op een moment in de geschiedenis dat het leem waarmee hun huis gebouwd was nog lag waar het door de rivier was neergelegd, en de man naar wie de straat vernoemd was, nog niet was geboren.
Behalve de krachttoer van deze tijdsoverbrugging blijken de brieven ook in staat volledig het leven van de drie figuren te beheersen. Hun verleden en heden staan in de brieven beschreven, alles wat ze doen, minutieus, tot in elk detail. Verontwaardigd ervaren ze hoe hun vrij gewaande leven ineens in een brief gefixeerd blijkt te zijn en zo onteigend. Toch lijkt hen geen schade berokkend, zoals ze daar springlevend op de speelvloer staan.
De verscheidenheid van de drie acteurs is groot. Alwin Pulinckx, een slanke Vlaamse twintiger, energiek van spel, staat naast de Nederlanders Kamilla Hensema en Jim Berghout, waarvan de eerste voor een jonge actrice een gezonde en nuchtere uitstraling heeft en de laatste groot is, een paar jaren ouder en geroutineerd. De over meerdere stijlen uitgewaaide kostumering (Aukje Koelstra), maakt de drie nog minder een trio. We worden toegesproken door drie westerse stervelingen, drie individuen. Wat hen overkomt, had anderen kunnen overkomen, wat hen aangaat, gaat ons aan.
Het stuk breekt los in een rij van verhalen, om beurten door de drie verteld. Laaiend van opwinding vertelt Safir, de figuur van Pulinkx, van zijn wonderlijke ervaring hoe hij zijn arm in zijn keel stak en voelde dat zijn hart leeg was, verder reikte en voelde dat het in het midden van zijn hart, het hart van zijn hart, ook leeg was. Steeds verder reikte hij naar binnen, tot zijn schouderblad, zijn romp en tenslotte zijn zelfs zijn hoofd en lippen achterstevoren door zijn mond naar binnen gleden en alles in zijn lege hart verdween. Het zintuiglijke, het stoffelijke, de constellatie van de materie die zich hier zo sensationeel gedraagt, vraagt ook in de andere verhalen op merkwaardige wijze de aandacht. Kaftast (Berghout) verteld ingeleefd alsof hij ter plaatse is, hoe de strijders van de eeuwige oorlog in het middenoosten doodvallen op de heilige grond van de vijand. Als Ginvid (Hensema) één van haar verhalen verteld, moet ze voortijdig afbreken, want haar lippen worden te warm.
Tussen de verhalen zucht de ruimte van gele naar blauwe tinten of weer terug. De rookbanken die er nog steeds hangen zijn nu niet meer sfeervol, maar dik en dreigend: zwanger van de verhalen die nog komen moeten. Een man die geen stap meer wil verzetten omdat hij dan niet anders kan dan zijn ene been boven zijn andere te verkiezen, wordt met een steekwagen de vloer op geholpen. De lippen die door het spreken dus oververhit kunnen raken ("Zo heet dat je bang bent dat je de boel in brand spreekt") worden aangeraakt en, inderdaad, heet bevonden. En de lippen, die in het universum van Litteken Lip al het werk verrichten, worden uitgelicht en al het andere weggelaten. Ze worden in brand gezet door organisch rode lichtvlekken. Dit zijn de spaarzame momenten dat Kasper Kapteijn de tekst nadrukkelijk aanvult. Dat doet hij eenvoudig, en naar het schijnt met plezier. Tenminste, dat idee werd bevestigd toen hij zijn hartgrondige liefdesverklaring aan het stuk deed tijdens het nagesprek.
De apotheose voltrekt zich ergens ver weg in één van de verhaaldimensies, maar is er onmiskenbaar. Het is een vrij moeilijk stuk om in één keer te volgen (de woorden vallen op Vlaamse wijze in modern-poëtische zinnen, er zijn verwijzingen naar de filosofie waarvoor je de kennis mist, er is constant de verleiding af te dwalen door filosofische implicaties die je wél vermoedt en er wordt stevig doorverteld), maar toch blijf je achter met het idee dat de delen op klassieke wijze in elkaar grijpen, en dat zelfs een uitgesproken boodschap verkondigd wordt. Een positief en bemoedigend gevoel valt hier te halen voor wie zijn hersens pelt en kraakt.
Kasper Kapteijn heeft zijn afstudeervoorstelling aan deze tekst en auteur besteedt en dat is bewonderenswaardig. Het is een keuze om iets vóórt te zeggen en hij laat zien wat een voorrecht dat kan zijn.
Tom Helmer
zie ook: 'Het litteken lip'